Niemand betaalt graag belastingen en niemand houdt er van dat anderen komen neuzen in hun…
Niemand betaalt graag belastingen en niemand houdt er van dat anderen komen neuzen in hun zaken.
Hoe komt het dan toch dat de belastingen steeds maar stijgen? Dat de overheidsinmenging alsmaar toeneemt?
Een van de voornaamste oorzaken is wel te vinden in het feit, dat wij alleen protesteren als het over onze eigen centen gaat en over onze eigen vrijheid. Het is niet onze gewoonte te protesteren, eerder integendeel, als het om onze medeburgers gaat. Zolang de overheid het geld, dat zij altijd kan gebruiken maar bij een ander gaat halen, kan het onze koude kleren niet raken. Zolang zij haar willekeur maar uitwerkt op de vrijheid van anderen, zolang kan zij op onze steun rekenen. Of toch minstens geen last hebben met ons.
Maar wij vergeten, dat wij allemaal eens aan de beurt komen. Niets is meer wisselvallig in een democratie dan de partijen aan de macht, en de mensen, die het voor het zeggen hebben. Wat wij moeten bestrijden is het principe. Het principe, dat de overheid naar willekeur over de vrijheid, het inkomen en het eigendom van de burgers mag beschikken. Naar willekeur volgens de toevallige meerderheid, die aan de macht is. Dat is de enige waarborg dat wij morgen niet aan de beurt komen.
Om enkele concrete voorbeelden te geven: de burgers met lagere inkomens verzetten zich niet tegen het feit, dat hogere inkomens worden belast of dat de belasting daarop wordt verhoogd. Maar zij verliezen uit het oog, dat een overheid die de tering niet naar de nering kan zetten er op een gegeven ogenblik onvermijdelijk toe komt ook de lagere inkomens te belasten. Ook bestaat de mogelijkheid, dat zij morgen zelf meer verdienen. En tenslotte is er de inflatiewerking, die maakt dat hun inkomen in geld steeds stijgt, zonder dat het in waarde stijgt, zodat ook zij steeds zwaarder worden belast.
De juiste houding is te protesteren tegen elke belastingverhoging, wie er ook het slachtoffer van is. En zich in te zetten voor een verlaging van de staatsuitgaven. Dat wil zeggen, voor het principe dat het niet de rol is van de overheid om engelbewaarder en/of sinterklaas te spelen. Het is niet haar rol van sommigen af te nemen om uit te delen aan anderen.
Zo is er nu bijv. een actie aan de gang, die uitgaat van een organisatie voor zelfstandigen, die een verhoging wil van het staatspensioen, toegekend aan zelfstandigen. En tegelijkertijd wil zij een verlaging van de belastingen. Het is duidelijk, dat beide eisen met elkaar in tegenspraak zijn. Want iemand moet die verhoogde pensioenen betalen. Al slaagt men er vandaag in de financiering ervan op anderen af te schuiven, dan is het zeker, dat men morgen de terugslag krijgt.
De juiste houding is de staat te vertellen dat de zelfstandigen groot genoeg zijn om zelf te beslissen wàt zij willen verzekeren, wèlke risico’s bij wèlke maatschappij en volgens wèlke voorwaarden. Aangepast aan hun eigen behoeften. En dat daar niemand anders zijn neus hoeft in te steken. Zeker niet een staat, die als enig middel de dwang kent. Een dwang waartegen het bij de wet verboden is zich te verzetten.
Een andere illustratie kan men vinden bij de loontrekkenden. Zij zullen nooit protesteren als de overheid beslist de sociale lasten te verhogen. Op voorwaarde dat de verhoging ten laste is, zoals men wil doen voorkomen, van de werkgever. Het is echter toch duidelijk, dat dit maar een drogreden is. Voor de werkgever is het toch gelijk aan wie hij die sociale bijdragen betaalt. Wat hem betreft kan hij ze toch even goed in handen van zijn werknemers betalen. Het is dan toch de werknemer die de verhoging moet produceren?
En wat met de vestigingswet, waardoor de overheid bezig is alle beroepen te reglementeren tot dat van handelaar in dweilen en vodden toe.
Op het ogenblik dat b.v. het beroep van timmerman aan banden wordt gelegd, is er niemand die protesteert. De gevestigde niet, omdat zij er geen hinder van ondervinden. Zij worden automatisch erkend en zien er eerder een voordeel in, omdat zij nl. denken dat er dan minder timmerlieden zullen bijkomen. Hetgeen trouwens zoals blijkt uit de praktijk, onjuist is.
Ook de andere burgers protesteren niet. Zij oefenen immers een ander beroep uit. Maar degenen, die wel getroffen worden, die kunnen niet protesteren. Dat zijn de burgers van morgen. De kinderen, scholieren en studenten van vandaag. Zij zijn het, die alle door de bureaucraten uitgedachte examens moeten afleggen en aan al de nieuwe bureaucratische formaliteiten moeten voldoen. Zij zijn het die jaren van hun leven verliezen als zij er niet doorraken. Of als zij van beroep moeten veranderen, omdat blijkt dat er te veel timmerlieden zijn of omdat het beroep achterhaald is door modeverandering of technische ontwikkelingen. Hoe kan men nu precies van tevoren weten hoeveel mensen een bepaald beroep een broodwinning kan bezorgen? En wat moet diegene doen die van beroep wil veranderen of dient te veranderen als alle beroepen gereglementeerd zijn?
Maar, zo zeggen wij, dat heeft geen betrekking op ons. Vandaag is het niet ons probleem. Morgen zien wij wel weer en overmorgen zijn wij allemaal dood.
Intussen wordt onze vrijheid steeds verder beperkt, wordt ons inkomen steeds verder onteigend en wordt het leven ons steeds moeilijker gemaakt. En als wij daar iets aan willen doen, dan is een eerste stap niet meer onverschillig te blijven voor gelijk welk overheidsoptreden, al hebben wij er niet onmiddellijk zelf last van. Dan is het nodig, dat wij beseffen dat elke inmenging van de overheid in onze economie gebeurt ten koste van iemands vrijheid, van iemands inkomen, van iemands eigendom. En dat wij onvermijdelijk allemaal eens aan de beurt komen. Dat wij allemaal te lijden hebben van het onrecht aan gelijk wie onder ons aangedaan. En dat wij geen steun mogen verwachten van anderen om onze belangen te verdedigen, als wij niet eerst onze steun gegeven hebben toen het om hun belangen ging.
Een samenleving gebaseerd op vrije samenwerking is geen jungle. In een vrije samenleving slaan de burgers de handen ineen om rijkdom te produceren. Rijkdom, die zij vrij onder elkaar verdelen volgens vrij aangegane overeenkomsten. Ieder volgens zijn bijdrage in de productie volgens zijn prestaties en zijn capaciteiten. Waarvan hij zelf de waarde heeft vastgesteld.
De overheid wil ons doen geloven, dat het dankzij haar inmenging is, dat het niet om een jungle gaat. Maar zij is het die met dwang te werk gaat. Die door middel van wetten, waarachter de dreiging van geweld, geldboete en gevangenisstraf staat van sommigen afneemt om te geven aan anderen of om zelf te verbruiken. Haar recht is dat van de sterkste.
Oorzaak van deze toestand is mede de wijd verbreide, onjuiste opvatting, dat rijkdom alleen kan worden verworven ten koste van anderen.
Niets is echter minder waar. Eerlijk verworven rijkdom wordt geproduceerd, niet afgenomen. Het wordt gecreëerd, niet verworven door in beslag te nemen of door te onteigenen. Rijkdom produceren is een prestatie. Dit dwangmatig afnemen van diegenen, die hem geproduceerd hebben, is het tegendeel.