Wie de vrije markt verdedigt zal in een discussie alras het adjectief ’19e-eeuws’ toegestuurd krijgen.

Hoewel dergelijke uitlatingen als argument natuurlijk niet de minste waarde hebben is het wel grappig te weten dat de libertariër van zijn kant de voorstanders van een geleide economie rustig ‘middeleeuws’ kan noemen.

Het stelsel, rond de 11e eeu reeds flink uitgebouwd, bestond erin dat de handelswerklieden in beroepsverenigingen ingedeeld waren (corporaties). Deze indeling was gedwongen en verschafte dus een wettelijk monopolie aan de corporaties. De handelswerklieden die tot de verschillende bedrijfstakken behoorden, ressorteerden onder het gezag van een kloosterhoofd of edelman (ze woonden op diens gronden) die zich, samen met zijn staf, belastte met de organisatie van het bedrijfsleven en de productie.

Toen de handelaars zich binnen de poorten van de steden vestigden en dus ‘poorters’ werden, konden ze zich nog steeds niet ontdoen van de bevoogdende leiding; het bedrijfsleven werd nu gecontroleerd door het stadsbestuur. Er had zich enkel een verschuiving voorgedaan waarbij de stadsbureaucratie de landsheer verving. De nieuwe leidinggevende machten beschouwden het als hun taak erover te waken dat de in gilden verendigde poorters niet benadeeld zouden worden door de concurrentie van de nijveraars en handelaars van het platteland. Wie niet tot de gilden behoorde kreeg gewoon geen toelating zijn waren in de stad aan te bieden.

Het is aldus dat binnen de steden monopolies ontstonden die de nijverheid buiten de steden verstikten. Dit bracht met zich mede dat de bewoners van het platteland genoodzaakt waren zich tot de markten in de steden te wenden. Op de waren die daar gekocht werden hief men rechten ten voordele van de stedelijke overheid. In ruil daarvoor diende deze zogenaamd voor de veiligheid langs de wegen te zorgen. Ook werd controle gehouden op de prijzen, kwaliteit en hoeveelheid der waren, dit alles gefinancierd door het heffen van accijnzen.

Alle moderne vormen van overheidsingrijpen deden zich dus voor: bescherming tegen conrurrentie, prijscontrole, bepaling der lonen, voorwaarden voor toetreding tot de gilden enzovoort. Al deze interventies legden de economie aan banden en leidden tevens tot de symptomen van de bureaucratie: bevoorrechting, willekeur, steeds zwaarder wordende tollen.

Deze remmen op de economische ontwikkeling werden pas opgeheven met de Franse revolutie: vrijheid van beweging voor het individue, een spontane ontwikkeling van het economisch leven door het nastreven van het persoonlijk belang gekoppeld aan een politiek van non-interventie vanwege de overheid, deden het productievermogen aanzwellen en zouden leiden tot de welwaart die onze huidige maatschappij kenmerkt.

Gilbert De Bruycker woont in Gent (B). Hoewel hij een technische opleiding heeft genoten heeft hij altijd belangstelling gehad voor filosofische problemen. Zo oriënteert hij de laatste jaren zijn studies op vrije markt economie. Hij heeft heel veel bewondering voor Hayek (zie verder in dit nummer) en Knut Hamsun is zijn geprefereerde schrijver.