vertaald door: Mike van Roosmalen Christopher Lingle is als professor in de economie…
vertaald door: Mike van Roosmalen
Christopher Lingle is als professor in de economie verbonden aan de University of Natal in Durban, Zuid-Afrika. Recentelijk is hij tevens werkzaam geweest voor het Miami University European Centre en het Centre Universitaire de Luxembourg, beiden in Luxemburg gevestigd. Onderstaand artikel schreef hij als Position Paper voor de International Society for Individual Liberty.
Een van de uitgangspunten van de Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1789, ten tijde van de Franse Revolutie, is de autonomie van het individu inzake de keuzevrijheid in ‘een groot aantal zaken, waaronder de beroepskeuze.
Alle Europese burgers zouden moeten stilstaan bij het feit dat de militaire dienstplicht in strijd is met dit uitgangspunt. Het is interessant op te merken dat de principes, die een dergelijke onderwerping van individuele vrijheid rechtvaardigen teneinde de maatschappij te dienen, vergelijkbaar zijn met de collectivistische uitgangspunten van het socialisme.
Alle op de vrije markt georiënteerde politieke partijen zouden zich moeten beroepen op de morele standpunten die uit de Verklaring van 1789 voortvloeien en zo hun socialistische tegenstanders trachten te overtuigen. Net zoals slavernij gekarakteriseerd kan worden als de afwezigheid van keuzevrijheid , dient de militaire dienstplicht te worden beschouwd als een vorm van sociale, zoniet socialistische horigheid.’
Alhoewel de kwestie van de militaire dienstplicht dus morele en ook andere aspecten omvat.kan er politiek profijt worden getrokken uit de toenemende onvrede met het huidige bemanningssysteem van de Europese militaire strijdkrachten. Geconfronteerd met soortgelijke politieke problemen ten gevolge van de onredelijkheid van de militaire dienstplicht in de jaren ’60, ontstond erin de V.S. toentertijd een openbaar debat waaraan deskundigen op velerlei gebied deelnamen. Terwijl in de V.S. de stap naar een vrijwilligersleger grotendeels gepropageerd werd door economen , zijn de Europese economen opvallend afwezig in het huidige debat over de afschaffing van de dienstplicht. In de V.S. verleenden de argumenten van de markteconomen destijds achtenswaardigheid aan een standpunt dat voorheen louter en alleen werd toegeschreven aan linkse en pacifistische groeperingen.
De argumenten behelsden ondermeer dat een vrijwilligersleger zal leiden tot verbeterde efficiency, kostenverlaging en tevens tot verbetering van de individuele rechten. M.a.w., het opzetten van een leger profiteert, zoals bij de meeste zaken het geval is, bij een marktoplossing.
Naast de morele en politieke aspecten kent de dienstplicht ook verscheidene strategische en sociale dimensies. Economen kunnen een bijdrage leveren aan het debat door de regeringen te informeren over de werkelijke kosten en (in)efficiëntie van een strijdmacht die bestaat uit gedwongen dienstplichtigen versus die van een leger bestaande uit professionals die op vrijwillige basis te werk zijn gesteld tegen een door de markt bepaalde vergoeding.
De Europese naties die pretenderen de Verklaring van de Universele Rechten van de Mens te onderschrijven, zouden hun eigen wetgeving omtrent de dienstplicht moeten herzien. Degenen die voortgaan de dienstplicht te propageren dienen principiële argumenten aan te voeren voor de handhaving van het huidige systeem. Dienstplicht is maar al te vaak verdedigd met het argument dat een vrijwilligersleger te duur zou zijn. In feite worden er bij dienstplicht een heleboel kosten verborgen gehouden, terwijl andere kosten worden verhoogd. Het kostenargument kan als onwaar worden aangemerkt indien ze wordt toegepast op de bouwkosten van de Egyptische piramiden. De bouw van deze piramiden kan als goedkoop worden betiteld als de volgende twee kostenposten buiten beschouwing worden gelaten:
1. De kosten van die individuen die als bouwslaaf werden onderworpen en een heel leven lang werden gebruikt, bij velen totdat de dood erop volgde,
2. De kosten voor de gemeenschap die de opbrengst misliep van hetgeen door de slaven anders voortgebracht had kunnen worden.
Laten we de kosten voor de gemeenschap allereerst eens nader bekijken.
Als de bouwarbeiders waren ingehuurd tegen een beloning zoals vastgesteld op de arbeidsmarkt, zouden de werkelijke kosten van de piramide-constructie aan het licht zijn gekomen. Waarschijnlijk was men toentertijd tot de conclusie gekomen dat de bouw van piramiden wel heel erg duur was als men de marktwaarde van de alternatieve aanwendingen der middelen zou meenemen in de calculatie.
Het probleem van het ‘lage kosten’-argument voor de dienstplicht (of voor de bouw van piramiden) is dat alleen de directe, objectieve publieke uitgaven in de analyse worden meegenomen.
Nu gaan we eens kijken naar de individuele kosten van de geknechte piramidebouwer of dienstplichtige. Voor dienstplichtigen gelden de alternatieve kosten in de vorm van gederfde inkomsten/opbrengsten uit burgerarbeid en als kosten/offers ten gevolge van een vertraging in de ontwikkeling van hun carrière. Deze kosten zijn verborgen daar ze niet zijn en worden geregistreerd als een markttransactie -d.w.z. het leger hoeft niet te bieden voor soldaten- en dit maakt dat wij niet gemakkelijk kunnen beoordelen wat de marktwaarde is die de dienstplichtige zelf geeft aan zijn misgelopen alternatieven.
De verliezen en lasten voor de dienstplichtigen gaan verder dan de strikt objectief meetbare kosten en uitgaven. Economen stellen dat kosten ook een belangrijke subjectieve component bevatten die alleen ingecalculeerd kan worden door het betrokken individu zelf. B.v. sommige mensen maken bezwaar tegen de onaangenaamheden van de militaire dienstplicht terwijl anderen het juist een lonende en nuttige ervaring vinden. Wanneer een onwillig individu de dienstplicht moet vervullen zal dit gepaard gaan met hoge reële subjectieve kosten. Er zijn verder nog drie kostenposten en inefficiënties rn.b.t. een dienstplichtigenleger die ook vaak buiten beschouwing worden gelaten:
1. Het hoge personeelsverloop met als gevolg hoge kosten voor de training en scholing van nieuw personeel. Deze kosten worden geëlimineerd bij een meer stabiel en professioneel leger.
2. De regering verliest de mogelijkheid potentiële legerprofessionals in te huren die het huidige beloningssysteem onacceptabel vinden doch voor een militaire loopbaan zouden kiezen indien hen een aantrekkelijker aanbod werd gedaan. De beperkte overheidsmiddelen, die momenteel worden verdeeld overeen groot aantal dienstplichtigen, kunnen bij een verbeterde efficiency en een kleiner aantal beroepsmilitairen toch tot hogere salarissen leiden dan nu het geval is.
3. Het ontbreekt de regering aan voldoende prikkels om zuinig om te springen met de militaire arbeidskrachten omdat een belangrijk deel van de totale kosten van de militaire dienst door haar worden genegeerd en worden gedragen door de gemeenschap. Hierdoor zullen er hogere gebudgetteerde kosten ontstaan daar er immers een overbemanning van “goedkope” arbeidskrachten plaatsvindt. De omvang van de huidige militaire strijdkrachten is dan ook verre van optimaal.
De betaling aan het militaire personeel van een aan de markt gerelateerde beloning zou aan de ene kant de subjectieve individuele kosten (d.w.z. het onnut van de militaire diensttijd plus de gederfde inkomsten) en aan de andere kant ook de objectieve personeelskosten (van een kleiner aantal professionele krachten) doen verlagen. Het zou diegenen afdoende belonen die kiezen voor militaire arbeid en de samenleving zou profiteren bij het meest efficiënte gebruik van de schaarse arbeid. Zoals het er nu voorstaat wordt toch ook niet verwacht van de overige ambtenaren genoegen te nemen met een lager inkomen uit een soort gevoel van maatschappelijke dienstbaarheid. Waarom wordt dit dan wel verwacht van degenen die werkzaam zijn in het leger?
Ook belangrijk is de grotere keuzevrijheid die een vrijwilligersleger met zich meebrengt zodat individuen die beroepen kunnen kiezen die voor hen het meest individueel bevredigend en tegelijkertijd het meest sociaal productief zijn.
Zeker is dat de het streven naar grotere keuzevrijheid een geldige is in die landen die zich publiekelijk opwerpen voor de uitbreiding en invulling van de Universele Rechten van de Mens.