Waarom anti-discriminatiewetten onrechtvaardig zijn.

Het anti-discriminatiebeginsel houdt in dat de staat niet tegen diens burgers mag discrimineren of dat burgers dit onderling niet mogen doen. Omdat de staat niet meer is dan een criminele organisatie, vergelijkbaar met de mafia (met het enige verschil dat de mafia haar inkomsten doorgaans niet tegen haar “klanten” gebruikt) zal ik verder geen aandacht aan deze organisatie besteden.*

Het anti-discriminatiebeginsel ter discussie stellen is één van de grootste taboes van de huidige politiek. Het is echter moeilijker om te begrijpen waarom. Laten we ‘discriminatie’ opsplitsen in twee vormen van discriminatie.

1. Er is sprake van discriminatie wanneer iemand in woord of geschrift een onderscheid maakt tussen verschillende groepen op basis van ras, sexe etc. (vreemd genoeg hoor je nooit over discriminatie op basis van inkomen). Of dit onderscheid legitiem kan zijn of gesteund word door de feiten is interessant maar dient tot een andere keer te worden bewaard.

Stel dat je dergelijke discrminatie een slechte zaak vindt, wat te doen ? Het meest voor de hand liggende is om dergelijke uitspraken ook per woord en geschrifte te bestrijden. Voor sommige mensen is dit echter niet voldoende en wordt het als humaan gezien dit te verbieden. In de praktijk betekent dit dat discriminatie een grond is om te dreigen met opsluiting of boetes onteigening).
Dit is een typisch voorbeeld waar het middel erger is dan de kwaal. Zelfs als discriminerende uitspraken onjuist of kwetsend zijn, is moeilijk in te zien waarom iemand die ze doet opgesloten of bestolen (en bij verzet vermoord), mag worden. Ik kan mij niet herinneren dat in Nederland deze flagrante disproportionaliteit recentelijk aan de orde is gesteld.

2. Er is sprake van discriminatie wanneer iemand wordt uitgesloten van iets op basis van ras, sexe etc. Laten we als voorbeeld nemen een werkgever die iemand niet wil aannemen omdat het een man is. Deze ‘case’ raakt de kern van zaak omdat het de legitimiteit van prive-eigendom op scherp stelt. Als dergelijk gedrag niet toegstaan is, betekent dit in de praktijk dat iemand niet soeverein is over zijn eigendom. Via anti-discriminatiewetgeving verschaft de wetgever zich toegang tot het eigendom van anderen. Is dit redelijk ? Het is wederom moeilijk in te zien waarom. De discriminerende werkgever heeft geenszins de positie van de solicitant verslechterd ten opzichte van diens uitgangssituatie (geen baan). De positie van de werkgever wordt echter wel verslechterd omdat zij in haar uitoefening van eigendomsrechten wordt beperkt en bedreigd wordt met boetes of opsluiting (en bij verzet moord). Waarom het weigeren iemands situatie te verbeteren een grond is om de situatie van die weigeraars te verslechteren, is niet duidelijk.

Deze discussie raakt echter aan een veel bredere, abstractere discussie. Is de functie van recht het garanderen van een samenleving waarin personen elkaars positie niet verslechteren (zoals in Thomas Hobbes’ natuurstaat), of heeft recht ook als functie de positie van anderen te verbeteren ook als dit door middel van het verslechteren van de positie van anderen, die zelf niemands positie verslechterd hebben, gaat”. Het antwoord van de klassiek-liberaal / libertarier is een resoluut ja op de eerste vraag en een resoluut nee op de tweede.

Een interressant (economisch) aspect van discriminatie is dat het nogal kostbaar is (in monetaire zin). Discriminerende werkgevers zien zich geconfronteerd met hogere loonkosten omdat zij niet optimaal van het totale arbeidsaanbod gebruik kunnen maken. Ondanks hardnekkige mythes zijn het daarom doorgaans niet de ultra-kapitalisten die in de voorste gelederen ten gunste van discriminatie te vinden zijn. Integendeel. Discriminatie en racistische wetten zijn historisch echter wel populair geweest bij vakbonden (een goed voorbeeld is Zuid Afrika) omdat concurrentie op de arbeidsmarkt tot lagere lonen leidde.

Een schaduwzijde van deze mentaliteit is ook in de 21e eeuw nog te zien wanneer boeren en vakbonden de westerse markt tegen concurrentie uit de derde wereld weten te beschermen en hiermee het brood van de arme producenten uit de mond stoten.

* Zie Murray Rothbard – The Anatomy of the State: http://www.mises.org/easaran/chap3.asp

2 REACTIES

  1. Woord en geschrift heeft wel een heel smalle betekenis gekregen in bovenstaande context. Wat als je aanneemt dat spreken een handeling is? Een probleem dat in Amerika onderkend wordt. Het is een probleem dat te maken heeft met het eerste amendement (vrijheid van meningsuiting) en het veertiende (gelijke behandeling). Als we de staat wegdenken dan kunnen we als mens instemmen met gelijke behandeling. Zoniet dan zou je op grond van niet relevante kenmerken geslagen of gedood kunnen worden. Bijvoorbeeld op de achternaam Den Draayer. We kunnen ook een brandend kruis in zijn tuin zetten, hopend dat het tot agressief discriminerend gedrag van anderen kan leiden. Dat zou wel zo leuk zijn als het gaat om een familie Den Draayer die zwak is en niet voor zichzelf kan opkomen. Gelukkig heeft hij afgezien van strafbaarheid van deze daad dus niemand grijpt namens een overheid namens hem in. Dit brandend kruis kan gezien worden als vrijheid van meningsuiting. Deze duiding heeft te maken met de classificatie of iets taal of gedrag is (dit laatste wordt het performatieve karakter van taal genoemd). In Amerika is het niet verboden homo tegen iemand te zeggen, maar het is verboden om jezelf homo te noemen. Dan is het namelijk gedrag. het ‘ik ben homo’ valt dus niet onder vrijheid van meningsuiting. Een brandend kruis wordt echter als een taaluiting gezien en niet als een handeling. Deze valt dus wel onder vrijheid van meningsuiting: het is politieke taal en dus een meningsuiting.

    Met dit voorbeeld wil ik aangeven dat het onder punt 1 genoemde beter dient te worden overdacht. De performatieve kracht van woorden is niet gering.

    Daarnaast zit er mogelijk een vooronderstelling in bovenstaande dat mensen niet alleen in staat zijn het goede te doen maar ook het goede doen. In dat geval is het een morele discussie en die moet anders worden gevoerd dan in bovenstaande.

  2. In aller vriendelijkheid,

    Discriminatie is een menselijke eigenschap. Het verbieden zoals bijvoorbeeld in de Nederlandse Grondwet, is zichzelf opzadelen met wetten welke onuitvoerbaar zijn,

    Mvg.

Comments are closed.