De vraag die zich opdringt is: ‘Waarom zou om het even welke belofte “afdwingbaar” zijn?’
A. Spraak en beloftes
De vraag die zich opdringt is: ‘Waarom zou om het even welke belofte “afdwingbaar” zijn?’ In het algemeen geloven libertariërs dat het gebruik van geweld alleen juist is in reactie op geïnitieerd geweld. Het wettelijk verbod op moord bijvoorbeeld is gerechtvaardigd omdat moordenaars agressoren zijn. De moordenaar gebruikt geweld, dus het is toelaatbaar om geweld jegens hem toe te passen. Het geweld dat tegen de moordenaar wordt gebruikt is responsief, niet initiërend, en dus niet bezwaarlijk.
Maar het is ontoelaatbaar om geweld te gebruiken als reactie op niet-aanvallende gedragingen. Spraak bijvoorbeeld is (in het algemeen) niet aanvallend, en rechtvaardigt daarom niet het gebruik van responsief geweld. De reden dat libertariërs tegen censuur zijn en vrijheid van meningsuiting erkennen is dat we beseffen dat spraak, grosso modo, niet-agressief is. Het staat de ontvanger van schadelijke of ongewilde uitlatingen vrij om ze te negeren, en om verder te gaan met waar hij mee bezig was. De grenzen van lichaam en eigendom worden niet binnengedrongen door spraak. Iemands gedragingen worden niet fysiek beperkt door de enkele woorden van anderen.
Een belofte lijkt dan onafdwingbaar te zijn tenzij die op de een of andere manier aanleiding geeft tot een agressieve gedraging of een dergelijke gedraging betreft. Maar een belofte lijkt eenvoudigweg een vorm van uitingsvrijheid te zijn. Ze lijkt jegens niemand agressie uit te oefenen. Dus hoe kan het met geweld afdwingen van beloftes dan worden gerechtvaardigd?
Er zijn veel theorieën ontwikkeld in een poging om te verklaren of te rechtvaardigen dat contracten door middel van de wet worden afgedwongen—waarom de wet sommige beloftes “bindend” of afdwingbaar maakt. Zelfs mainstream contracttheoretici wijzen er al geruime tijd op dat een enkele belofte geen voldoende eis is om een bindende contractuele verplichting te scheppen. Sommige libertariërs en leken lijken dit elementaire punt over het hoofd te zien, door simpelweg te veronderstellen dat een individu een bepaalde macht of een bepaald vermogen heeft om zichzelf juridisch te “binden” of te verplichten door gewoonweg te beloven dat hij iets zal doen Maar niet alle beloftes zijn bindend, en ze moeten dat ook niet zijn. Het is alleen een bepaald type beloftes, oftewel een belofte plus iets anders, dat resulteert in een juridisch bindend contract onder de hedendaagse rechtssystemen. Een belofte plus gerechtvaardigd vertrouwen of wederzijdse beloftes ondersteund door een tegenprestatie kunnen resulteren in een bindende contractuele verplichting.
B. De wederprestatie
Volgens de common law is voor de totstandkoming van een contract een belofte (theoretisch gezien een aanbod en een aanvaarding daarvan) en een wederprestatie vereist. Mijn belofte aan jou is niet afdwingbaar tenzij je me iets—een wederprestatie—geeft in ruil voor de belofte. Dat is de reden dat soms een gulden of tien gulden wordt gegeven (of dat wordt vastgelegd dat dit zal worden gegeven) door de partij die iets van de andere partij ontvangt. De waarde van de wederprestatie hoeft niet overeen te komen met de waarde van het ontvangen goed. Sterker nog, zelfs een wederprestatie die zo klein is als een “peperkorrel” volstaat.
Toch is de ouderwetse doctrine met betrekking tot de wederprestatie lange tijd bekritiseerd geweest. Als een enkele belofte (blote belofte, of nudum actum) niet afdwingbaar is, waarom wordt ze dan afdwingbaar door de enkele omstandigheid dat degene aan wie de belofte is gedaan in ruil daarvoor iets kleins teruggeeft? En als een symbolisch bedrag voldoende is om te spreken van een wederprestatie, waarom kunnen we die formaliteit dan niet opheffen en enkele beloftes afdwingbaar maken? Echter zoals we nog zullen zien blijft de vraag waarom beloftes leiden tot een afdwingbare verplichting nog steeds onbeantwoord als het vereiste van een wederprestatie wordt afgeschaft.
C. Het estoppelbeginsel
Het vereiste van een wederprestatie kan soms tot ogenschijnlijk harde resultaten leiden, omdat sommige beloftes niet afdwingbaar zijn als er geen wederprestatie is maar degene aan wie de belofte is gedaan er wel op rekent dat de belofte gestand wordt gedaan. Een klassiek voorbeeld hiervan is de grootvader die zijn kleindochter belooft dat hij haar collegegeld zal betalen als ze gaat studeren. Ze geeft echter niets in ruil voor deze belofte en er is dus geen sprake van een wederprestatie en daardoor evenmin van een bindend contract. Halverwege haar studie verandert de oude man misschien van gedachten en stopt hij met betalen. Wat moet de kleindochter doen? Kan ze haar opa voor de rechter dagen om de belofte die hij heeft gedaan te laten afdwingen? Nee, niet volgends de standaard-contracttheorie, omdat een wederprestatie ontbreekt.
De billijke doctrine van het estoppelbeginsel wordt in common-lawstelsels gebruikt als alternatieve basis voor het afdwingen van contracten. Met deze doctrine wordt beoogd de “verwachting” of het “gerechtvaardigd vertrouwen” van degene aan wie de belofte is gedaan te beschermen.
Een belofte waarvan degene die de belofte doet er redelijkerwijs van moet uitgaan dat deze degene aan wie deze belofte is gedaan of een derde tot handelen of nalaten zal aanzetten en die in een dergelijke gedraging of dergelijk verzuim resulteert is bindend wanneer onrecht alleen kan worden vermeden door het afdwingen van de belofte. Het verhaal dat voor deze contractbreuk kan worden toegewezen kan door de rechter worden gematigd.
Daarom wordt gesteld dat er sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen als degene aan wie de belofte is gedaan op de belofte vertrouwde en schade leed. Hoewel er theoretisch gezien geen rechtsgeldig contract is omdat degene aan wie de belofte werd gedaan geen wederprestatie leverde, wordt dit geëcarteerd door het estoppelbeginsel, omdat het alternatief onredelijk zou zijn jegens laatstgenoemde.
D. De cirkelredenering van het gerechtvaardigd vertrouwen
Gerechtvaardigd vertrouwen wordt dus gebruikt als een alternatieve basis voor het afdwingen van contracten. Het idee van het beschermen van de verwachtingen of het vertrouwen van degene aan wie de belofte is gedaan wordt ook wel gezien als de primaire rechtvaardiging van het afdwingen van contracten.
Echter het idee van gerechtvaardigd vertrouwen is een cirkelredenering. De theorie berust op de notie dat een belofte een “verwachting” schept bij degene aan wie de belofte is gedaan, die hem aanzet tot handelen omdat hij redelijkerwijs op de belofte vertrouwt. En uiteraard brengt elke gedraging mee dat iemand vertrouwt op een bepaalde voorstelling van zaken. Maar dit vertrouwen kan belachelijk of ongerechtvaardigd zijn. Daarom worden alle gerechtvaardigd-vertrouwentheorieën en –doctrines onvermijdelijk genuanceerd in die zin dat een belofte alleen afdwingbaar is wanneer degene aan wie de belofte is gedaan redelijkerwijs of gerechtvaardigd op deze belofte vertrouwde.
Een probleem van deze theorie is dat ze een cirkelredenering bevat, omdat een rationeel
mens in zijn overwegingen zou meenemen in hoeverre beloftes afdwingbaar zijn voordat hij beslist of hij op een bepaalde belofte zal vertrouwen. Als bijvoorbeeld van beloftes zonder wederprestatie bekend is dat ze niet afdwingbaar zijn zou het onredelijk zijn erop te vertrouwen omdat degene die de belofte heeft gedaan niet verplicht is zich eraan te houden! Daarom hangt vertrouwen af van afdwingbaarheid. Echter de doctrine van het gerechtvaardigd vertrouwen maakt afdwingbaarheid zelf afhankelijk van vertrouwen—en dat is de cirkelredenering.
Waarom zijn beloftes dan afdwingbaar? En moeten ze dat wel zijn? En, zo ja, onder welke omstandigheden?
III. De theorie over de eigendomsoverdracht van contracten
A. Beloftes vs. eigendomsoverdracht
De theorieën met betrekking tot wederprestatie en gerechtvaardigd vertrouwen bevatten dus onjuistheden. Een veel betere fundering voor het contractenrecht kan worden gevonden in de werken van de libertarische denkers Murray Rothbard en William Evers, die de eigendomsoverdrachttheorie van contracten verdedigen.
Zoals hierboven is aangegeven is een belofte gewoonlijk een belofte om iets te doen (of om het niet te doen) of om een goed aan een ander te geven. Een belofte om te geven kan worden beschouwd als een van de manieren om de eigendom van een goed aan een ander over te dragen. Echter het is maar één manier om een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen, omdat de eigendom over kan gaan zonder dat er ooit een belofte aan te pas komt. De ene persoon kan bijvoorbeeld aan de ander geld geven waarop deze laatste hem iets teruggeeft. Maar hij kan ook blijk geven van zijn intentie om de ander iets in eigendom over te dragen: “Hierbij geef ik je mijn auto” of “Hierbij geef ik je over drie dagen mijn auto.” Er hoeft geen “belofte” te zijn gedaan. In het algemeen gaat de eigendom over doordat de ene partij zijn bedoeling kenbaar maakt om de eigendom over te dragen.
Het is voor een libertariër geen probleem om beloftes-om-te-geven af te dwingen of, meer in het bijzonder, eigendomsoverdrachten te doen bewerkstelligen. De eigendomsoverdracht kan door de wet worden afgedwongen door eenvoudigweg de nieuwe eigenaar, in plaats van de vroegere eigenaar, als de rechtmatige eigenaar te erkennen. Als eerstgenoemde weigert om het goed over te dragen pleegt hij een daad van agressie (inbreuk op het eigendomsrecht van de rechtmatige eigenaar), waartegen geweld mag worden gebruikt.
Een belofte om te doen echter, zoals een belofte om een huis te schilderen of op een feestje te zingen, kan alleen worden afgedwongen door het dreigen met geweld jegens degene die de belofte heeft gedaan, om hem ertoe te dwingen te presteren of door hem achteraf te straffen wegens wanprestatie. Toch heeft degene die de belofte heeft gedaan geen agressie gepleegd. Hij heeft niets gedaan om het gebruik van geweld jegens hemzelf te rechtvaardigen.
Dit impliceert dat beloftes om iets te doen, in tegenstelling tot beloftes om te geven, in het algemeen niet afdwingbaar zijn. Geen van beide soorten schendt iemands rechten. Het zijn enkel taalhandelingen. Een belofte om iets te doen dwingt niemand ergens toe. Ze geeft daarom geen aanleiding tot een afdwingbare verplichting. Een belofte om te geven is evenmin een daad van agressie, maar ze fungeert als de vervreemding van het eigendomsrecht op een goed en de eigendom van het goed kan worden afgedwongen door degene die op een gegeven moment eigenaar is
Een belofte is dus noch een noodzakelijke, noch een voldoende voorwaarde voor een contract. Ze is niet noodzakelijk omdat eigendomsoverdracht kan plaatshebben zonder belofte; ze is niet voldoende omdat een belofte om iets te doen niet afdwingbaar is. Wat wél noodzakelijk en voldoende is, is de naar buiten blijkende wil om eigendom over te dragen.
B. Voorwaardelijke eigendomsoverdracht
Een gelijktijdige ruil is alleen een contract in de theoretische zin van het woord. Ik geef je een gulden en jij geeft me jouw chocoladereep, en de ruil is voorbij. Een verplichting om te geven loopt dus noodzak
elijkerwijs vooruit op een toekomstige overdracht. Niettemin wordt een gelijktijdige ruil onder bepaalde voorwaarden gesloten. Als ik je bijvoorbeeld mijn gulden geef doe ik dat alleen op de voorwaarde dat je mij de chocoladereep geeft, en omgekeerd. Evenzo kan een op de toekomst gerichte eigendomsoverdracht in ruil worden gegeven voor een handeling of eigendomsoverdracht, in het heden of in de toekomst, van de andere partij. Echter omdat de eigendomsoverdracht op de toekomst is gericht is het, in het heden, niet zeker dat op het moment in de toekomst waarop de eigendomsoverdracht wordt geacht te geschieden aan de overeengekomen voorwaarden zal zijn voldaan. De toekomstige eigendomsoverdracht is afhankelijk van de vervulling van deze voorwaarden.
A kan dus het eigendomsrecht op een goed op een afgesproken moment in de toekomst aan B overdragen mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een weddenschap bijvoorbeeld wordt op deze manier afgesloten. Wanneer het paard Starbucks als eerste over de streep komt, dan geef ik je ƒ 100; zo niet, dan is de tien gulden die je me gaf voor mij. Ook het betalen van een dienst werkt op deze wijze. Ik zal je ƒ 50 betalen als je morgen mijn gazon maait. Ik geef je duizend gulden als je op de verjaardag van mijn dochter zingt.
Bij een leencontract draagt de crediteur zijn eigendomsrecht op geld (de hoofdsom) nu over aan de debiteur, in ruil voor een toekomstige overdracht van geld (hoofdsom plus rente) van de debiteur op een afgesproken tijdstip in de toekomst. A leent nu ƒ 1000 van B en verplicht zich ertoe binnen een jaar ƒ 1100 (de hoofdsom van ƒ 1000 plus de rente van ƒ 100) aan B terug te betalen. Wat er is gebeurd is dat B zijn eigendomsrecht op ƒ 1000 aan A overdraagt in ruil voor een overdracht van A aan B ten bedrage van ƒ 1100 van het toekomstige geld van A. De reden dat het laatste bedrag hoger is dan het eerste is gelegen in de onontkoombare feiten van tijdsvoorkeur en het risico van verzuim.
Zoals we in het onderstaande zullen zien kunnen voorwaardelijke beloftes worden gebruikt om in schadevergoeding te voorzien bij het “afdwingen” van beloftes om te presteren.
C. Het “afdwingen” van de prestatie met eigendomsoverdracht
Zoals hierboven is opgemerkt kan een belofte om iets te doen strikt genomen niet worden afgedwongen. Hiertegen kan worden ingebracht dat het handelsverkeer door een dergelijk systeem zou instorten omdat er daardoor niet meer op zou kunnen worden vertrouwd dat mensen hun afspraken nakomen. Maar in dat argument wordt miskend dat degene die verplicht is te presteren zelfs in hedendaagse rechtssystemen zelden wordt gedwongen om de overeengekomen prestatie te verrichten. Common-lawsystemen zijn in het algemeen niet bereid om een partij tot een “specifieke prestatie” te verplichten.
Dus zelfs in conventionele rechtssystemen wordt de niet-nakoming van een verplichting om te geven en die van een verplichting om te doen hetzelfde behandeld, door het eigendomsrecht dat voorheen aan de schuldenaar toebehoorde aan de schuldeiser toe te wijzen—door het goed te geven in geval van een contract om te geven en een geldelijke vergoeding te betalen ingeval er wanprestatie is bij een contract om te doen. Het moge duidelijk zijn dat overeenkomsten in het algemeen ook als “afdwingbaar” kunnen worden beschouwd in systemen waarin verplichtingen om te doen niet worden afgedwongen maar worden behandeld als verplichtingen om schadevergoeding te geven.
Dit impliceert dat contractenrecht dat zuiver op eigendomsoverdracht is gebaseerd ten aanzien van de afdwingbaarheid van contracten goeddeels hetzelfde zou werken als hedendaagse rechtssystemen. Partijen sluiten meestal een contract over de voorwaardelijke eigendomsoverdracht van een bepaalde of bepaalbare som geld in schadevergoeding, waarin de overdracht afhankelijk is gesteld van de wanprestatie van degene die de belofte heeft gedaan.
Stel dat A B wil inhuren om zijn huis te schilderen en er in toestemt om B op een bepaalde dag X ƒ 1000 te betalen als B het huis op die dag heeft geschilderd. Met andere woorden A creëert de volgende eigendomsoverdracht: “Ik draag hierbij de eigendom op ƒ 1000 over aan B op dag X als B mijn huis heeft geschilderd.” Maar dit verplicht alleen A. Mogelijk wil A B een extra prikkel geven om te presteren (naast het vooruitzicht van de betaling en zijn reputatie van betrouwbaarheid), om er zekerder van te zijn dat B zal presteren. A zou bijvoorbeeld een tuinfeest voor zijn zakelijke relaties aan het organiseren kunnen zijn, waarvoor het belangrijk is dat verschillende schuldenaren verschillende prestaties verrichten, zoals het maaien van het gras, het huis en zwembad schoonmaken en aanwezig zijn als obers en koks. In bepaalde gevallen kan het dus voor A prettig zijn om van B schadevergoeding te krijgen in het geval van wanprestatie, en A kan dan een contract met B sluiten waarin B zich ertoe verbindt om een bepaalde of bepaalbare som geld ingeval laatstgenoemde niet presteert.
D. Eenzijdige contracten (schenkingen)
Onder de eigendomsoverdrachttheorie van contracten kan de eigenaar van een goed (de houder van het eigendomsrecht) de eigendom overdragen aan een ander door zijn intentie om dat te doen kenbaar te maken. Een van de manieren waarop dit kan worden bereikt is door het doen van een “tweezijdige” ruil, zoals bij de aankoop van een goed, waarin de koper de eigendom op het geld ruilt voor de eigendom van het goed dat hij kocht. Een andere manier is om iets aan een ander te geven (nu of in de toekomst), in ruil voor niets. Dit is een schenking, of “eenzijdig” contract.
Conventionele juridische systemen erkennen niet graag de afdwingbaarheid van schenkingen wegens het gebrek aan wederprestatie, het feit dat ze slechte wetgeving opleveren, en het feit dat ze gebruikmaken van de eerder genoemde cirkelredenering die inherent is aan de theorie van gerechtvaardigd vertrouwen om zulke contracten af te dwingen. De theorie ten aanzien van de eigendomsoverdracht van contracten onderscheidt niet tussen een- en tweezijdige contracten. De eigenaar van een goed kan de eigendom hiervan overdragen op een ander, om welke reden dan ook, of die nu financieel, charitatief of willekeurig is. De eenzijdige schenking van een goed, of een tweezijdige ruil van eigendomsrechten zijn beide functioneel en afdwingbaar.
De theorie ten aanzien van de eigendomsoverdracht van contracten vermijdt het probleem van de specifieke prestatie, dat wil zeggen van contracten om te doen. Ze betreft alleen het afdwingen van contracten om te geven, door eigendomsrechten af te dwingen en eigendomsoverdrachten van goederen te erkennen.
De eigendomsoverdrachttheorie vermijdt ook de cirkelredenering van het gerechtvaardigd vertrouwen, door te erkennen dat de eigenaar van een goed de eigendom aan iemand anders mag overdragen door afdoende uiting te geven aan zijn intentie om dat te doen. De theorie is daarom niet afhankelijk van de cirkelredenering van het gerechtvaardigd vertrouwen. Het maakt ook de eis van de wederprestatie overbodig en staat toe dat eenzijdige eigendomsoverdrachten (schenkingen) worden verricht. En hoewel beloftes om te doen niet afdwingbaar zijn kan schadevergoeding worden toegekend aan de gelaedeerde, waardoor dit soort contracten net zo afdwingbaar is als onder hedendaagse rechtssystemen.
IV. Verhelderingen
Een paar aspecten van Rothbards grotendeels juiste theorie kunnen worden verhelderd, gecorrigeerd of uitgewerkt.
A. De werking van eigendomsoverdracht en vervreemdbaarheid
Hiervóór is er al op gewezen dat eigendomsrechten worden overgedragen door het uiten van de intentie om de eigendom aan een ander over te dragen. Maar waarom is dit het geval? Toegegeven, het afdwingen van een eigendomsoverdracht is voor een libertariër minder problematisch dan het afdwingen van een belofte om iets te doen. Het afdwingen van laatstgenoemde belofte brengt mee dat geweld wordt gebruikt tegen iemand die de woorden van een belofte heeft uitgesproken maar die geen geweld heeft geïnitieerd. Maar het afdwingen van eerstgenoemde belofte vereist enkel het afdwingen van de eigendomsrechten van de nieuwe eigenaar.
Maar de vraag blijft dus: Waarom strekt de intentie om eigendom over te dragen ertoe om dit tot stand te brengen? Het antwoord kan worden gevonden door te reflecteren op de aard van eigendom en eigendomsrechten. De bevoegdheid tot eigendomsoverdracht door het uiten van de intentie om dat te doen ligt besloten in—danwel: is inherent aan—de bevoegdheid om goederen in eigendom te hebben. Volgens de Lockeaanse libertarische “homesteading”-theorie, dat wil zeggen de theorie omtrent het als eerste in gebruik nemen van grond, hebben individuen het recht om schaarse hulpbronnen die aan niemand toebehoren te bewerken. Door de eerste bezitter van een bepaalde hulpbron die aan niemand toebehoort te zijn bewerkt de bezitter de hulpbron en wordt er eigenaar van
Aldus heeft een individu bepaalde rechten in zijn lichaam en bepaalde rechten in de dingen die hem in eigendom toebehoren. Het is evident dat er verschillen zijn tussen rechten ten aanzien van het eigen lichaam van het individu enerzijds en die ten aanzien van de dingen die hij heeft verkregen anderzijds. Een ervan is dat zaken die zijn verkregen, nu ja, zijn verkregen, terwijl iemands lichaam deel uitmaakt van zijn identiteit en niet op dezelfde manier hoeft te worden bewerkt als hulpbronnen zonder eigenaar.
Verscheidene aspecten van de eigendom van bezit dat mensen zich door bewerking hebben toegeëigend impliceert de bevoegdheid om de eigendom over te dragen. Ten eerste kan bezit worden verkregen. En als het kan worden verkregen kan er ook afstand van worden gedaan. Er bestaat geen plicht om iets je hele leven onder je te houden wegens het simpele feit dat je het hebt bewerkt. Hierbij zij opgemerkt dat zowel verkrijgen als afstand doen van intentionele gedragingen zijn. Ten tweede is het hele doel van eigendomsrechten van schaarse hulpbronnen om conflicten over het gebruik ervan te voorkomen. Daarom hebben eigendomsrechten een onmiskenbaar publiek aspect, in de zin dat het geclaimde bezit grenzen heeft die zichtbaar (manifest) zijn voor anderen.
Een essentieel aspect van eigendom is dat de eigendomsgrenzen publiekelijk worden begrensd, waardoor derden het kunnen respecteren en het uit de weg kunnen gaan. Dus datgene wat derden zien is belangrijk voor de aard van eigendom. Dat is inderdaad een reden dat de eerste bezitter van een hulpbron degene is die hem bewerkt; het bezitten van een goed is voor anderen objectief duidelijk.
Ten derde, en zoals hierboven al werd gesuggereerd, is intentie een belangrijk element van het verkrijgen van goed zonder eigenaar: iemand bewerkt een goed, maakt duidelijk dat hij de eigenaar ervan is en beoogt het te bezitten. Intentie is ook van belang bij afstand doen. Heeft iemand zijn boerderij alleen verlaten om even naar de stad te gaan of heeft hij zijn boerderij achtergelaten—voor de natuur of voor de volgende eigenaar—en is hij naar Californië verhuisd om daar goud te gaan zoeken. De naar buiten blijkende intentie is hierbij bepalend
Hiermee wordt ee
n ander kenmerk van eigendom van goederen belicht: het essentiële onderscheid tussen eigendom en bezit. Eigendom betekent dat iemand rechten op een goed heeft ook al bezit hij het niet. Net als de aanvankelijke verwerving en het afstand doen berust ook het verschil tussen bezit en eigendom op de naar buiten blijkende intentie. Dat maakt het verschil tussen de situatie waarin ik je mijn auto leen en de situatie waarin die door een dief wordt gestolen. Het onderscheidt mijn gasten van indringers.
Het moge duidelijk zijn dat de eigenaar van grond die hij zich door die als eerste in gebruik te nemen heeft toegeëigend de macht heeft om er afstand van te doen, gezien de fundamentele aspecten van eigendomsrechten, en om die aan een ander te lenen (het aan de ander overdragen van het bezit maar niet van de eigendom). Deze mogelijkheden hangen—net als de aanvankelijk occupatie van de hulpbron zonder eigenaar, en net als het afstand doen van eigendom—beide af van de gemanifesteerde intentie. Wanneer deze twee bevoegdheden ten aanzien van de eigendom worden gecombineerd kan de eigenaar de eigendom op de beoogde nieuwe eigenaar overdragen, door de hulpbron te “verlaten” “ten gunste van” die ander. Als de eigenaar afstand van zijn eigendom mag doen ten opzichte van de hele wereld mag hij a fortiori “minder” doen en er eenvoudigweg afstand van doen “ten gunste van” een bepaalde persoon, net zoals hij ook een bepaald iemand het bezit van zijn eigendom kan toestaan.
Dit is de reden dat we eigendom kunnen overdragen op anderen: omdat schaarse hulpbronnen worden verkregen en kunnen worden verlaten, en omdat de naar buiten blijkende intentie relevant is voor zowel de aanvankelijke verkrijging als het afstand doen van de eigendom. Dat wil zeggen als iemand afstand kan doen een hulpbron die hij heeft verkregen door simpelweg blijk te geven van de intentie om dat te doen kan de eigendom van dingen die iemand in eigendom toebehoren worden overgedragen op anderen, door het naar buiten doen blijken van de intentie om van een bepaalde zaak afstand te doen ten gunste van een specifieke ontvanger. Maar opgemerkt zij dat alleen zaken waarvan de eigenaar door het eerste gebruik van de grond eigenaar is geworden op deze wijze kunnen worden vervreemd. Alleen zaken die door middel van het eerste gebruik eigendom kunnen worden van degene die de grond bewerkt kunnen worden verkregen, en daarom kan er afstand van worden gedaan al dan niet ten gunste van iemand anders. Je kunt nooit je eigen lichaam verkopen.
We hebben geen recht om gevrijwaard te zijn van geweld jegens ons eigen lichaam omdat we er toevallig eigenaar van zijn. Het is eerder zo dat we zeggen dat ons lichaam ons eigendom is als een bondige formulering die ertoe dient om uitdrukking te geven aan het feit dat agressie jegens ons lichaam onrechtmatig is. We hebben ons lichaam niet verkregen. We kunnen niet ten opzichte van de hele wereld afstand doen van ons lichaam. De enkele naar buiten blijkende intentie op een gegeven moment maakt niet dat we afstand doe van ons lichaam of onze rechten ten aanzien ervan opgeven. Daarom is er simpelweg geen manier om de eigendom op ons lichaam over te dragen door het blijk geven van onze intentie daartoe. Rothbard heeft daarom gelijk wanneer hij zegt dat een individu vervreemdbare goederen in eigendom kan overdragen zolang “vervreemdbaar” betekent dat de goederen door het bewerken ervan door ons zijn verkregen. Maar ons lichaam is nooit op die manier door bewerking ons eigendom geworden en daarom is er geen reden om aan te nemen dat een slavernijcontract of een ander contract waarin iemand zijn lichaam “verkoopt” afdwingbaar is.
Zoals hierboven met betrekking tot beloftes en vrijheid van meningsuiting is uitgelegd is een enkele belofte geen daad van agressie, en rechtvaardigt ze daarom niet het gebruik van geweld jegens degene die haar deed. Aangezien geweld nodig is om degene die—in het voorbeeld—de belofte doet tot een slaaf te maken blijft deze belofte zonder gevolg, waardoor hij geen slaaf wordt. Een belofte om een goed waarvan de eigendom werd verkregen door bewerking dient ertoe om de eigendom daarvan over te dragen, maar dat is alleen maar zo omdat het het doen van afstand betreft van een goed waarvan afstand kan worden gedaan omdat het op enig moment door iemand is verkregen. Het werd verkregen door een naar buiten blijkende intentie en kan op dezelfde manier worden verlaten. Echter er is geen reden om te denken dat met iemands belofte om iets te doen of om zijn lichaam te verkopen ook daadwerkelijk afstand wordt gedaan of iets tot stand wordt gebracht.
B. Rothbard over vervreemdbaarheid
Rothbard begint met de aanname dat de eigenaar van een goed de eigendom hiervan mag overdragen op een ander. Echter als deze visie niet was genuanceerd zouden eigenaren van een lichaam (iedereen dus) hun lichaam mogen verkopen, dat wil zeggen zich voor slavernij ter beschikking stellen, omdat Rothbard individuen als eigenaren van zichzelf beschouwt. Om dit intuïtief gezien onaangename resultaat te vermijden beperkt hij de mogelijkheid tot eigendomsoverdracht tot vervreemdbare goederen en stelt dan het lichaam, hoewel het aan iemand toebehoort, niet vervreemdbaar is. Welk argument voert hij aan om zijn stelling dat ons lichaam niet vervreemdbaar is te verdedigen? Net als andere libertariërs beweert Rothbard in essentie dat slavernijcontracten en vergelijkbare contracten, door middel waarvan iemand zich aan een ander onderwerpt, niet afdwingbaar zijn omdat er sprake is van een bepaalde logische onmogelijkheid wanneer iemand vrijwillig het recht op zijn eigen lichaam vervreemdt.
Het probleem met deze visie is dat wordt aangenomen dat iemands wil moet worden overgedragen teneinde iemand tot slaaf te maken. Maar dit is niet nodig. Het is eerder zo dat de slavendrijver alleen het recht nodig heeft om geweld te gebruiken jegens de ongehoorzame slaaf. Sterker nog, als de “onmogelijkheid” van het vervreemden van iemands wil betekent dat het onmogelijk is om gebonden te zijn aan een contract om zich als iemands slaaf te gedragen, waarom is het dan niet “onmogelijk” om een agressor in de gevangenis te stoppen of te straffen om restitutie af te dwingen? Zelfs een veroordeelde agressor immers heeft nog steeds een wil. Waarom is het niet “onmogelijk” om ons te verdedigen jegens een op heterdaad betrapte agressor? Hij heeft nog steeds een wil, en we gebruiken geweld jegens hem alsof hij geen wil heeft. En toch is het natuurlijk toegestaan om geweld te gebruiken jegens een agressor, zelfs om hem in feite tot slaaf te maken als straf of voor restitutie.
De theorie die hier wordt voorgesteld is niet afhankelijk van dit soort inconsistente theorieën over vervreemdbaarheid. Ze erkent veeleer dat iemands lichaam alleen zijn eigendom is in de zin dat hij het alleenrecht heeft om het lichaam en inbreuken erop te beheersen. Maar het lichaam is niet bewerkt en verkregen en er kan niet door middel van het blijk geven van de intentie daartoe afstand van worden gedaan zoals dat kan bij goederen waarvan de eigendom is verkregen door het eerste in gebruik nemen. Het praktische onderscheid tussen vervreemdbaar en onvervreemdbaar bezit is of het recht in kwestie betrekking heeft op het lichaam of op iets waarvan de eigendom is verkregen door de eerste ingebruikname.
C. Diefstal en gevangenneming van debiteuren
Rothbard en Evers zien het wanpresteren ten aanzien van een belofte om op een bepaalde datum in de toekomst de eigendom van een goed over te dragen als diefstal.