Voorzitter van de Europese Commissie, R. Prodi, en Europees Commissaris P. Lamy voor internationale handel zijn gevaarlijk bezig wanneer zij pleiten voor het oprekken van de EMU-eis dat het maximale toegestane begrotingstekort niet hoger dan 3% van het Bruto Binnenlands Produkt mag zijn.

Door de huidige economische malaise staat het EMU-criterium van het maximaal toegestane begrotingstekort van 3% van het Bruto Binnenlands Produkt, later aangevuld door de bepaling van het Stabiliteits Pact om dit tekort terug te brengen tot dicht bij 0, op de tocht. Romano Prodi, de voorzitter van de Europese Commissie, verklaarde onlangs: ‘Ik weet heel goed dat het Stabiliteits Pact stupide is, zoals alle starre regels.’ Kort daarna deed de Eurocommissaris voor handel, Pascal Lamy, ook een duit in het zakje. Hij kenschetste deze bepaling als ‘deze middeleeuwse regel’. Wat te denken van zulke opmerkelijke uitspraken?

John Maynard Keynes merkte eens op: ‘Practical men, who believe themselves quite exempt from any intellectual influences, are usually the slaves of some defunct economist.’ Gevreesd moet worden dat Prodi en Lamy geen uitzondering op deze regel vormen. Maar in dit geval is Keynes zèlf de overleden econoom. Dat is uiterst ongelukkig omdat het Keynesiaanse beleid een eerlijke kans heeft gekregen om te tonen wat het waard is. En het resultaat daarvan was bedroevend. Gedurende vele decennia hangt de daaruit voortvloeiende staatsschuld als een molensteen om onze nek. Na de teloorgang van het Keynesiaanse paradigma, aan het eind van de jaren zeventig, besloten de regeringen tot een nieuwe economische consensus, die bestond uit de vermindering van begrotingstekorten tot nul (en liefst begrotingsoverschotten), een streng anti-inflatoir monetair beleid, en structurele hervormingen gericht op verbetering van marktwerking, in overeenstemming met de beginselen van de aanbodseconomie. Deze beleidsconsensus is bevestigd en herbevestigd op vele internationale bijeenkomsten, bijvoorbeeld van de G7/8, het IMF en de OESO, alsook door de EU. Maar in vele landen bestaat er een grote kloof tussen woord en daad.

Toch komen de oude geconditioneerde Keynesiaanse reflexen steeds weer naar boven. En er zijn altijd genoeg economen die de politici willen plezieren met het aanreiken van argumenten om een dergelijk beleid te rechtvaardigen. Natuurlijk, zo redeneren zij, dient men de nieuwe beleidsconsensus in beginsel te respecteren, maar – oh, hoe jammer! – in de huidige specifieke situatie is het toegestaan om daar – tijdelijk vanzelfsprekend! – vanaf te wijken. Vaak wordt dit gegoten in de terminologie van de ‘automatische stabilisatoren’, die vrijelijk moeten kunnen werken. Maar gegeven hun omvang en de decennia-lange toepassing daarvan zijn deze reeds lang geleden verworden tot automatische destabilisatoren.

‘Keynesianisme’

Sommigen zijn bevreesd dat een oprekking van het plafond van 3% begrotingstekort de inflatie zal aanwakkeren en tot een depreciatie van de euro zal leiden. De voorstanders van oprekken bagatelliseren dit risico. En waarschijnlijk hebben ze gelijk. Maar er zijn andere, ernstiger gevaren die zij negeren. De belangrijkste daarvan is dat de staatsschuld uit de hand loopt. Als overheden thans niet hun begrotingen kunnen beheersen, hoe moeten zij dan grotere problemen in de toekomst het hoofd bieden?

Het 3%-plafond van de EMU en het stabiliteitspact hebben de Europese ministers van financiën een behoorlijke controle over hun nationale begrotingen verschaft. In overeenstemming met het motto, ‘if we don’t hang together, we will all hang separately’, hebben zij dit door samenwerking tot stand gebracht. Alléén hadden zij het niet voor elkaar gekregen in hun respectieve landen. Het plafond is tot op heden de krachtigste verdedigingslinie gebleken tegen de macht van deelbelangen in de maatschappij die van de overheidsuitgaven willen profiteren. Dat wordt nu allemaal in de waagschaal gesteld.

Bovendien geeft het sjoemelen met de 3%-doelstelling een duidelijk signaal aan de markten dat Europa niet serieus van plan is om orde op zaken te stellen. Het lijkt ook aan te tonen dat veel economische besluitvormers nog steeds een misplaats vertrouwen koesteren in macro-economische vraagstimulering in plaats van structureel hervorming. Het zou te ver voeren om te beweren dat het loslaten van de 3%-doelstelling neerkomt op een actief Keynesiaans beleid, maar het mag zeker als ‘Keynesianisme als gevolg van onvermogen’ worden gekwalificeerd.

Tegelijkertijd onthult een dergelijk beleid de leegte van de hooggestemde retoriek op de EU-Top te Lissabon (maart 2000) waar de EU-leiders plechtig verklaarden ernaar te streven dat de EU in tien jaar tijd de meest concurrerende en dynamische kennis-economie zou worden, met een duurzame groei van zo’n 3% en met meer en betere banen, alsmede grotere sociale cohesie.

George Santayana merkte eens op: ‘Degene die geschiedenis negeert, is gedoemd dezelfde fouten te maken.’ Met hun uitlatingen laten Prodi en Lamy duidelijk zien dat zij niets van de recente economische geschiedenis hebben geleerd. Indien Europa weer zou afglijden naar de budgettaire laksheid van weleer, bestaat het gevaar dat zij eenzelfde stagnatie over zich afroept als die van de deerniswekkende jaren zeventig. De staatsschulden zullen weer gaan stijgen en de rekening daarvan wordt aan toekomstige generaties doorgeschoven.

Japans model

Maar in tegenstelling tot de jaren zeventig, zullen er hoe langer hoe minder belastingbetalers zijn vanwege de vergrijzing. Hogere belastingen zullen leiden tot een ondermijning van economische prikkels en een verstikkend invloed hebben op de groei. Daarmee begint een vicieuze cirkel die zal leiden tot scherpe stijging van de staatsschuld en uiteindelijk een economische implosie. Kortom, dan zal Europa er eindelijk in slagen het ‘Japanse model’ naar de kroon te steken.

Op de recente wereldtop in Johannesburg heeft Europa zich een vurig pleitbezorger betoond van de filosofie die aan duurzame ontwikkeling ten grondslag lag. ‘Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generaties, zonder afbreuk te doen aan het vermogen van toekomstige generaties om hun eigen behoeften te bevredigen.’ Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat Johannesburg niets te maken had met zo’n laag-bij-de-gronds probleem als de staatsschuld.

Drs. H.J. Labohm is als gastonderzoeker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’.

Dit artikel is eerder verschenen in de Staatscourant nr. 224, 20 november 2002