Destijds viel de keuze voor de Nobelprijs Economie op Hayek in een tijd van stagflatie. Toen werd de twijfel aan de modellen van Keynes ineens, voor een relatief korte tijd, salonfähig.
De prijs voor economische wetenschappen ging naar twee liberale buitenstaanders toe.
De Nobelprijs staat bekend als grootste eerbetoon die een wetenschapper, uiteraard onder belangstelling van een groot publiek, kan overkomen. Voor een kort ogenblik worden de wetenschappers in de gelegenheid gesteld de nauwe radius van hun ivoren toren te verlaten en zich in het felle voetlicht van de bühne van de globale media te presenteren. Op het gebied van de economische wetenschappen ontvingen Edward C. Prescott en Finn E. Kydland nu de “Nobel Memorial Prize in Economic Science” voor het jaar 2004.
Strikt genomen gaat het hierbij niet om een echte Nobelprijs, maar om een prijs gesticht door de Zweedse Rijksbank, de centrale bank van het land. Sinds 1969 wordt van staatswege, ter herinnering aan Alfred Nobel, deze aanvulling op de eigenlijke Nobelprijzen toegekend.
Dat het prijscomité geen last had van bevooroordeeldheid toont al het feit dat men in 1974 Friedrich August von Hayek, een vertegenwoordiger van de Oostenrijkse School en de grootste tegenstander van John Maynard Keynes, onderscheidde. De invoering van zijn radicaal liberale ideeën betekende het einde van het overheidsmonopolie op het geld. Daarnaast, en dat blijft een amusante kanttekening, hield het ook in dat de centrale bank zou moeten worden opgeheven, dezelfde die deze prijs instelde.
Nu dus, 30 jaar later ging de Nobelprijs voor economische wetenschappen naar twee economen, waarvan de werken waarvoor zij zijn onderscheiden in schrille tegenstelling staan tot de theorie à la Keynes. De kop waarvoor de “New York Times” koos: “2 Mavericks in Economics Awarded Nobelprize” ( 2 buitenstaanders in de economische wetenschappen met Nobelprijs onderscheiden) doelt op deze zeker niet gebruikelijke constellatie. De twee nieuwe prijswinnaars zijn echter nog mijlenver verwijderd van de wetenschappelijke verworvenheden van de Oostenrijkse School. Alsnog beschouw ik de keuze van het comité van dit jaar voor een opmerkelijk teken van deze tijd.
Het is bekend dat breed samengestelde deskundigencommissies gevoelig zijn voor de heersende tijdgeest. Zo viel destijds de keuze op Hayek in een tijd van stagflatie. Toen werd de twijfel aan de modellen van Keynes ineens, voor een relatief korte tijd, salonfähig. Volgens het Keynesiaanse leerboek mocht zulk een vervelende combinatie van inflatie en recessie immers helemaal niet bestaan. De macht van de inflationaire-recessieve realiteit was toen, voor een kort tijdsbestek, zo sterk dat zelfs het prijscomité dat ten slotte gelieerd was aan de Keyniaans gevormde wetenschapsbeoefening, zich niet aan deze invloed kon of wilde onttrekken.
Zoals lezers, die mijn ef-column regelmatig lezen, weten vertegenwoordig ik de mening dat het economische beleid van de Verenigde Staten aan het eind van hun vlaggenmast is aangekomen. Hun beleid is immers gebaseerd op excessief fiscaal en monetair beleid en door Keynesiaanse sturing vormgegeven. In deze samenhang spreken wij al sinds een tijd van een keerpunt in de geschiedenis, dat reeds gepasseerd is. Typerend voor keerpunten in de geschiedenis is dat zij ook altijd een wisseling van paradigma’s met zich mee brengen. Minder wetenschappelijk uitgedrukt betekent dit dat er sprake is van veranderingen in dominante algemene overtuigingen. Deze overtuigingen zijn soms al een hele lange periode niet meer of slechts door weinige buitenstaanders ter discussie gesteld of aan kritische vragen blootgesteld. In dit opzicht beschouw ik de prijstoekenning van dit jaar als een kleine bevestiging van mijn werkhypothese. Eindelijk mag er weer aan Keynes worden getwijfeld. Een renaissance van niet-Keynesiaanse, wellicht zelfs klassiek-liberale kennis blijkt mogelijk te worden.
In de nalatenschap van Alfred Nobel staat: “Met de gehele rest van het realiseerbaar vermogen dient als volgt te worden omgegaan: Met het kapitaal, wat door de executeurs-testamentair in veilige waardepapieren is belegd dient een fonds te worden opgericht, waarvan de jaarlijkse rente als prijs aan diegene wordt toebedeeld die in het afgelopen jaar de mensheid van grote nut geweest zijn.” Misschien is het gezien deze uitspraak beter als op het gebied van de economie geen verband met de ondernemer Alfred Nobel wordt gelegd. Men zou er immers cynisch de vraag kunnen stellen in hoeverre de beleidseconomische realiteit het gevolg is van baanbrekende onevenwichtigheid. Of zou het ontstaan van de onevenwichtigheid juist te wijten zijn aan wetenschappelijke economen? Zogezien is het zeer de vraag of de moderne economische wetenschap überhaupt van nut is geweest voor de mensheid. Wellicht is het toch meer van nut geweest voor de vertegenwoordigers van de bijna alomvattende staat en zijn woekerende bureaucratieën waar wederom economische wetenschappers de centrale posities bezetten.
Dit is een essay uit de novembereditie van het Duitse libertarische maandblad: ef-magazin
Vertaald door: |