nyse3-lo.jpgHet Amerikaanse ondernemingsmodel, dat ook door vele bedrijven in Europa wordt toegepast, wordt steeds vaker bekritiseerd. In een nieuw boek, getiteld: ‘Onafhankelijkheid voor Europa – het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel’, richt Donald Kalff zijn pijlen op de Amerikaanse manier van bedrijfsvoering. Kalff heeft verschillende commerciële en planningsfuncties vervuld bij Shell en was lid van de groepsraad van KLM.

Hij laat zien dat de prestaties van het Amerikaanse model schromelijk worden overschat. Het lijdt volgens hem aan lage productiviteit, verborgen schulden, uitstoot van banen, megalomanie, zelfverrijking en een agressieve managementstijl. Het is vooral gericht op aandeelhoudersrendement, op een zo hoog mogelijk dividend per aandeel, elk kwartaal maar weer opnieuw, opgejaagd door de druk en verwachtingen van de financiële markten.

Maar dat werkt juist in het nadeel van de aandeelhouder, omdat overlevingskansen van ondernemingen op de langere termijn worden opgeofferd aan winst op korte termijn.

Volgens Kalff hebben de grote Amerikaanse ondernemingen maar matig gepresteerd. Zelfs op het hoogtepunt van de conjunctuur stagneerde hun winst per aandeel. Bovendien dienen van de gerapporteerde winsten achteraf gezien de verborgen kosten van optieregelingen te worden afgetrokken, en de onterechte toerekening van winsten van pensioenfondsen. Daarnaast zijn er te weinig voorzieningen getroffen voor tal van lange-termijnverplichtingen, zoals die voor pensioenen.

Om de prijs van hun aandelen op te krikken, hebben ondernemingen hun eigen aandelen ingekocht. Maar vroeg of laat ondermijnt dit de financiële weerstand. Een andere methode om de koers te ondersteunen is de verkoop van ‘kroonjuwelen’. Maar dat kan maar één keer gebeuren.

Op dit moment erkennen zowel voor- als tegenstanders dat fusies en acquisities de aandeelhouderswaarde van het overnemende bedrijf negatief beïnvloeden. Minder bekend is dat de verwachte verlaging van kosten door samenwerking en schaalvergroting (synergie) vaak uitbleef, terwijl ook productiviteit, het marktaandeel én de investeringen in onderzoek en ontwikkeling minder werden.

Volgens Kalff beschikt het Europese bedrijfsleven over een belangrijk voordeel in vergelijking met het Amerikaanse, omdat maar één kwart van zijn financieringsbehoefte door de beurs wordt gedekt. In de VS is dat drie kwart. Daardoor kunnen talloze particuliere ondernemingen in Europa ontsnappen aan het keurslijf van steeds strengere regels op de financiële markten. Zij kunnen profiteren van financiering op maat. De kapitaalverschaffers verbinden zich tot een duurzame relatie en zullen daarom geneigd zijn grotere waarde te hechten aan de lange-termijnontwikkeling van het bedrijf dan aan winst op korte termijn.

Kalff schetst de contouren van een Europees ondernemingsmodel: een eclectische combinatie van elementen, ontleend aan de talloze bedrijfsmodellen die in Europa gangbaar zijn. In zijn voorkeursmodel staan niet technologie en geld voorop, maar de mensen en hun samenwerking. Die zijn cruciaal voor de ontwikkeling van bedrijven en de economie in haar geheel. Tegen deze achtergrond is het verrassend dat Kalff geen voorstander blijkt te zijn van het Rijnlandmodel met zijn accent op tripartite overlegstructuren en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hij geeft de voorkeur aan rechttoe rechtaan kapitalisme.

Ongetwijfeld snijdt Donald Kalff in zijn boek belangrijke kwesties aan. Maar is hij misschien niet een tikkeltje te pessimistisch over de toekomst van het Amerikaanse ondernemingsmodel en ietwat te optimistisch over de Europese tegenhanger daarvan? Men kan zich tenslotte moeilijk aan de indruk onttrekken dat hij de voor- en nadelen van de modellen aan beide kanten van de Atlantische Oceaan niet gelijk behandelt.

Kalff vergelijkt een nog niet volgroeid, enigszins geromantiseerd, Europees ideaaltype van een ondernemingsmodel met een paar beruchte voorbeelden van het Amerikaanse model. Dat is een bekende tactiek, die pleitbezorgers van een bepaalde zaak in staat stelt hun boodschap duidelijker over het voetlicht te brengen. Daar is in beginsel niets mis mee. Maar de lezer moet er wel rekening mee houden dat zo’n voorstelling van zaken een iets vertekend beeld geeft.

Bovendien blijft Kalff wat vaag over het effect van zijn voorkeursmodel op de prestaties van de Europese economieën in hun totaliteit, op ‘macroniveau’. Hoewel deze prestaties in het algemeen misschien wat onderschat worden, is de economische kloof tussen Europa en Amerika nog steeds groot en groeiende.

Niettemin heeft Kalff een belangrijk boek geschreven. Degenen die ervan overtuigd zijn dat er niets te verbeteren valt aan hun ondernemingsmodel en dat het wel snor zit met de overlevingskansen van hun bedrijf, kunnen het boek gevoegelijk negeren. Maar wie daar niet honderd procent zeker van is, zal vele waardevolle en inspirerende denkbeelden aantreffen – ja, misschien zelfs wel een reddingsboei!

Donald Kalff: Onafhankelijkheid voor Europa – het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam. ISBN 9025416071; 225 blz. EUR 27,50

Dit artikel verscheen eerder in Trouw: Boeken, op zaterdag 15 januari 2005.
Copyright: Labohm, Hans