De goede bedoelingen die aan de constructie van het ‘speciale’ Europese sociaal-economische model ten grondslag lagen zijn boven elke twijfel verheven. Maar er hangt wel een prijskaartje aan in de vorm van permanente economische stagnatie. De vraag is hoelang we nog in staat zijn deze hoge prijs daarvoor te betalen.
De goede bedoelingen die aan de constructie van het ‘speciale’ Europese sociaal-economische model ten grondslag lagen zijn boven elke twijfel verheven. Maar er hangt wel een prijskaartje aan in de vorm van permanente economische stagnatie. De vraag is hoelang we nog in staat zijn deze hoge prijs daarvoor te betalen.
Vijf jaar geleden zag de economische toekomst van Europa er nog zo zonnig uit. Tijdens de Europese top in Lissabon van maart 2000 lanceerde de EU een ambitieuze strategie volgens welke Europa zich in tien jaar tijd zou dienen te ontwikkelen tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld, met een duurzame groei van 3 procent per jaar. Op dit moment verwachten vele economen echter een periode van langdurige stagnatie, terwijl zij in het duister tasten over de oorzaken daarvan. De scheidende Robeco-topman Jaap van Duijn sprak zelfs onlangs in een interview in de Volkskrant van een ‘raadsel’.
Tot voor kort werd het huidige kwakkelen van de Europese economie toegeschreven aan een tijdelijke dip in de conjunctuur, waarna de economie zich weer zou moeten herstellen. De conjunctuur is een onlosmakelijk onderdeel van het dominante economisch denken. Zij wordt gezien als een soort natuurverschijnsel, zoals eb en vloed. De laatste tijd zijn de groeiverwachtingen van de Europese economie echter steeds weer naar beneden bijgesteld. Zou het misschien kunnen zijn dat Europa zoveel structurele verstarring heeft geaccumuleerd dat het er eindelijk in is geslaagd datgene te doen waar Koning Kanoet faalde, namelijk het rijzend tij te keren?
In officiële rapporten van de EU wordt steeds maar weer beklemtoond dat Europa haar ‘speciale’ sociaal-economische model koestert. Dat wordt onder meer gekenmerkt door relatief hoge — marginale — belastingen, ambitieuze regulering en een sterk ontwikkelde verzorgingsstaat met aanzienlijke inkomensoverdrachten en breed maatschappelijk overleg met vele belangengroeperingen.
Het is verleidelijk om deze gehechtheid te vergelijken met Gorbatsjov’s voorliefde voor het communistische model, dat hij door glasnost en perestroika dacht te kunnen verbeteren. Het bleek echter slechts ‘Kurieren am Symptom’ te zijn geweest. De plotselinge ineenstorting van de centrale planeconomie kwam als een verrassing. Zou hetzelfde kunnen gebeuren met het Europese sociaal-economische model? Het feit dat Tony Blair deze problematiek op de Britse EU-voorzitterschap-agenda heeft gezet, geeft aan dat in ieder geval één Europese leider die mogelijkheid niet lijkt uit te sluiten.
De oorzaak van de stagnatie is de sluipende verschuiving van de balans tussen economische prikkels en anti-prikkels — incentives en disincentives — waardoor de raderen van de markteconomie in Europa vol zand zijn geraakt. In de eerste plaats gaat het om de relatief hoge, marginale belastingen die worden geheven om allerlei goede doelen te financieren. Deze werken remmend op de bereidheid van de economische subjecten om te ondernemen en risico te aanvaarden en vormen een belemmering voor mensen om zich aan te passen aan gewijzigde economische omstandigheden. Daarnaast dient ook de macht van verschillende belangengroeperingen te worden genoemd die er in slagen via de overheid een bepaalde doelstellingen te verwezenlijken die zij niet via de markt kunnen bereiken.
De vakbeweging en de landbouw vormen hiervan de meest bekende voorbeelden. De arbeidsmarkt met zijn vaak op elkaar afgestemde en verplicht verbindende cao’s doet soms meer denken aan een centrale planeconomie dan aan een markteconomie. Voorts is er de explosief groeiende regulering, waarbij een onderscheid dient te worden gemaakt tussen marktverruimende en marktbeperkende regulering. De vooralsnog gesneuvelde Europese dienstenrichtlijn was gericht op een verbetering van de marktwerking, maar vele andere soorten regulering hebben per saldo een beperking van de marktwerking tot gevolg.
In dit verband dient ook het voorzorgbeginsel te worden genoemd als onuitputtelijke bron van regelgeving. Ten slotte is er ‘Kyoto’ met zijn CO2-emissieplafonds. Deze regeling werkt in eerste instantie remmend op de activiteiten van sommige energie-intensieve sectoren, terwijl de doorwerking daarvan ook negatieve effecten zal hebben op de economische activiteit meer in het algemeen. Op de recente G8-top is overigens besloten deze benadering te verlaten en is voor de toekomst voor een meer vrijblijvende aanpak gekozen.
Alles bij elkaar bieden deze ontwikkelingen een sluitende verklaring voor een permanent zwakke groei dan wel stagnatie van de Europese economie. In de economische modellen, waar economen zich bij voorkeur van bedienen, blijven zij echter meestal onzichtbaar. Misschien is het daarom dat Robeco-topman Van Duijn van een raadsel sprak.
Hans Labohm
De auteur is econoom en publicist. Dit artikel verscheen op 22 juli 2005 in het Financiëele Dagblad.
Is het niet zo dat de EU haar vooraanstaande (beschermde) positie dreigt te verliezen door toenemende marktwerking met o.a. China en Zuid Amerika?
@HaBe:
Wat is marktwerking? Overheid maakt het leven hier duurder; importeurs vinden goedkopere grondstoffen [textiel] in China om toch aan de wensen [goedkopere kleding] te kunnen voldoen. Wees blij dat China ‘concurreert’ met het maken van textiel.
Europa moet daarentegen z’n doelen verleggen van protectionisme naar innovatie. En juist dat wordt tegengehouden door politici in de vorm van subsidies. Kun je niet concurreren? Geeft niet, de overheid geeft je wel subsidie. Dit gaat een tijdje goed maar leidt onvermijdelijk tot een collaps.
Comments are closed.