Toen de oude Koning Lear, vermoeid van het lange regeren, afstand deed van de troon ten voordele van zijn drie dochters, vroeg hij wie van hen het meeste van hem hield. Zijn oudste dochter Gonerill antwoordde dat haar liefde voor hem te groot voor woorden was, en ze kreeg een derde van het koninkrijk toegewezen. Zijn tweede dochter Regan zuchtte dat de liefde voor haar vader het enige licht was in haar leven, en haar viel eveneens een derde van het koninkrijk ten deel. Zijn jongste en favoriete dochter Cordelia stelde eerlijkheid echter boven vleierij, en antwoordde dat ze haar liefde moest verdelen tussen haar vader en haar echtgenoot. Omwille van die uitspraak werd ze onterfd en verbannen uit het koninkrijk.

Dat is hoe de discussie over Europa in België wordt gevoerd. Zowat alle protagonisten putten zich uit in onvoorwaardelijke liefdesverklaringen aan het adres van de Europese droom, en wie durft opperen dat meer Europa niet altijd beter is, dat er zoiets kan bestaan als een gedeelde loyaliteit ten aanzien van Europese instellingen en de natiestaat, meer nog, dat de overgrote meerderheid van de bevoegdheden best in handen blijft van de lidstaten, wordt door de verzamelde pers en politici, ook van liberale gezindte, uitgespuwd als reactionair, nationalist en xenofoob.

De verklaring van Laken droeg de Conventie op om een einde te maken aan de sluipende bevoegheidsuitbreiding van de Europese instellingen ten koste van de lidstaten. In de plaats daarvan kwam het presidium onder leiding van Giscard d’Estaing aandraven met een vaag document dat de deur wijd openzette voor een verdere overdracht van beleidsdomeinen. Ondertussen is de grondwet om uiteenlopende redenen afgeschoten door de Franse en Nederlandse kiezers.

In deze tekst zal ik vanuit een klassiek-liberale inspiratie argumenteren dat de eerste poging terecht ten grave is gedragen, maar dat een nieuwe grondwet wenselijk is, die de tekortkomingen van zijn voorganger ondervangt en de verdiensten behoudt. Een centrale rol is weggelegd voor het subsidiariteitsprincipe: de Europese beleidsmakers dienen zich te concentreren op de domeinen waar zij een aantoonbare meerwaarde kunnen leveren ten opzichte van de nationale en regionale overheden. Voor de overige domeinen moet het initiatief, en dus ook het vetorecht, in handen blijven van de soevereine natiestaten.

De Europese zinsverbijstering

De kern van de liberale politieke filosofie is dat machtsconcentratie de grootste bedreiging vormt voor de vrijheid. In zijn essay Capitalism and Freedom uit 1962 identificeert Milton Friedman twee principes om machtsconcentratie te verhinderen en zodoende de vrijheid te waarborgen.

De eerste aanbeveling is een beperkte omvang van de overheid. Vandaar dat liberalen graag wijzen op de baten van marktwerking en de talrijke vormen van overheidsfalen, zonder daarom het nut van een minimale maar betrouwbare overheid voor de bescherming van de individuele vrijheid te willen ontkennen.

Een tweede manier om machtsconcentratie te vermijden is de spreiding van overheidsbevoegdheden over verschillende niveaus.

‘If government is to exercise power, better in the county than in the state, better in the state than in Washington. If I do not like what my local community does, be it in sewage disposal, or zoning, or schools, I can move to another local community, and though few may take this step, the mere possibility acts as a check. If I do not like what my state does, I can move to another. If I do not like what Washington imposes, I have few alternatives in this world of jealous nations.’

De grote aantrekkingskracht van centralisatie in de ogen van haar voorstanders, aldus Friedman, is dat het moeilijker wordt om regulering te ontduiken of ondermijnen die volgens hen het algemeen belang dient. Voor liberalen is dit meteen ook het grootste bezwaar, want elke harmoniserende regulering of uniforme standaard verkleint de ruimte voor variatie en experiment, voor trial and error, en dus voor vrijheid en vooruitgang.

‘The power to do good is also the power to do harm; those who control the power today may not tomorrow; and, more important, what one man regards as good, another may regard as harm. The great tragedy of the drive to centralization, as of the drive to extend the scope of government in general, is that it is mostly led by men of good will who will be the first to rue its consequences.’

Analoge waarschuwingen voor overdreven centralisatie zijn te vinden in Hayeks artikel The Economic Conditions of Interstate Federalism uit 1939, waarin hij pleit voor een maximale delegatie van bevoegdheden naar onderling wedijverende nationale en regionale politieke entiteiten, met een beperkte macht voor het federale niveau.

Wie echter verwacht een echo van deze overwegingen aan te treffen in het hoofdstuk ‘Vrijheid en Europa’ van Dirk Verhofstadts invloedrijke traktaat Het menselijk liberalisme uit 2002, dat ook binnen het LVSV-Gent juichend werd ontvangen, komt van een kale reis thuis.

Op cultureel vlak moet de verscheidenheid tussen de Europese landen weliswaar behouden en zelfs aangemoedigd worden, maar op economisch, politiek, sociaal en ecologisch vlak biedt een eengemaakt Europa volgens Dirk Verhofstadt alleen maar voordelen.

‘Met de eenmaking van Europa verankeren we de vrijheden van miljoenen mensen. Samen kunnen we het collectief Europees geweten laten spelen in conflicten die zich binnen en buiten Europa voordoen. Samen kunnen we zorgen voor een hogere levensstandaard en sociale bescherming voor alle burgers. Samen kunnen we fundamentele oplossingen zoeken voor de ecologische problemen. Dit zijn duidelijke voordelen tegenover een verdeeld Europa met weifelende bestuurders, een gespreid optreden in buitenlandse conflicten en de onvermijdelijke opbodpolitiek ingevolge het eigenbelang van elke natiestaat.’

Met uitzondering van de Vlaams-nationalisten wordt dit ongekwalificeerde Europese idealisme gedeeld door alle politieke families in Vlaanderen. Jean-Luc Dehaene, Karel Van Miert, Guy Verhofstadt, allen argumenteren ze dat meer Europa, desnoods door een voorhoede van kernlanden, de uitweg vormt voor de crisis waarin Europa door de smadelijke afgang van de grondwet is verzeild. Het wordt tijd dat liberalen deze litanie in vraag durven stellen. Het wordt tijd dat liberalen beseffen dat een gezond wantrouwen tegenover de overheid ook geldt tegenover bureaucraten met een Europese nummerplaat. Het wordt tijd dat liberalen herinnerd worden aan de lessen van de klassieke denkers en inzien dat de som van de delen meer kan zijn dan het geheel.

De voornaamste boodschap van deze tekst luidt dat meer Europa niet altijd beter is, noch voor de welvaart, noch voor de vrijheid. Dat is meteen de reden dat de grondwet mijns inziens terecht in de prullenbak is beland. Hoewel de Conventie door de Verklaring van Laken werd belast met het formuleren van een duidelijke bevoegdheidsafbakening tussen het Europese niveau en het niveau van de lidstaten, bevat de Grondwet geen sluitende bepalingen om een sluipende bevoegdheidsuitbreiding van het Europese niveau tegen te gaan.

De regeling voor het subsidiariteitsprincipe is niet afdwingbaar en hangt uiteindelijk af van de goede wil van de Europese Commissie, geen enkele bevoegdheid wordt exclusief aan de lidstaten toevertrouwd en de invoering van een hele reeks gedeelde bevoegdheden maakt het zelfs nog gemakkelijker om de actieradius van het Europese niveau te vergroten.

De verklaring voor deze ambivalentie is dat de grondwet een ongemakkelijk compromis vormt tussen federalisten en eurosceptici. Die eersten willen telkens de deur openhouden voor verdere integratie in de geest van de ‘ever closer union’ die in de preambule tot het Verdrag van Rome uit 1957 werd geproclameerd. De eurosceptici vinden daarentegen dat verdere integratie moet gebeuren bij unanimiteit, en willen het vetorecht van de lidstaten zoveel mogelijk behouden. De vaagheid, lengte en complexiteit van de grondwet vormen een poging om de kerk in het midden te houden, maar precies daarom moet de denkoefening van de Conventie als mislukt worden beschouwd. Bijvoorbeeld is het niet duidelijk of het Charter van Fundamentele rechten nu bindend is of niet. Dit verleent een onaanvaardbaar grote discretie aan het Europees Hof van Justitie, dat niet zonder reden als de onzichtbare motor van de Europese integratie wordt beschouwd.

Een bijkomend bezwaar tegen de grondwet is dat deze het bestaande democratische deficit van de Europese instellingen nog vergroot. Zo behoudt de Europese Commissie haar exclusieve initiatiefrecht en moet zij nauwelijks verantwoording afleggen voor haar beleid tegenover de Raad van Ministers of het Europees Parlement, hetgeen strijdig is met het gezonde democratische beginsel dat de uitvoerende macht wordt gecontroleerd door de onderdanen via een verkozen wetgevende macht.

Terug naar de tekentafel

Het inzicht dat meer Europa niet altijd beter is, impliceert dat sommige bevoegdheden beter op het nationale of sub-nationale niveau worden uitgeoefend. Het is dan ook interessant om de oefening van de Conventie opnieuw te doen, en op een systematische wijze na te denken over de belangrijkste afwegingen bij de toewijzing van bevoegdheidspakketten aan de verschillende beleidsniveaus.

Concreet kunnen een tweetal factoren worden aangeduid die pleiten voor centralisatie, met name schaalvoordelen en spillovers.

Schaalvoordelen treden op wanneer maatregelen efficiënter kunnen worden doorgevoerd op een grotere schaal. Een voorbeeld is het wegwerken van belemmeringen voor het vrij verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal, vermits de mogelijkheden voor specialisatie en dus productiviteitswinst evenredig toenemen met de marktomvang. Deze voordelen van economische integratie liggen aan de basis van het Europese project en vormen tevens een krachtig argument voor uitbreiding van de club.

Er is sprake van spillovers wanneer regulering van een land een invloed heeft op andere landen, in positieve of negatieve zin. Zo beïnvloedt staatssteun aan bedrijven hun concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse marktspelers, hetgeen aanleiding kan geven tot een marktverstorend opbod in subsidies tussen verschillende landen. Vandaar dat concurrentiebeleid, zoals regels voor steun aan wegkwijnende of juist veelbelovende sectoren, terecht op Europees niveau wordt georganiseerd.

Het is belangrijk op te merken dat centralisatie op twee manieren kan gebeuren, namelijk via coördinatie of via harmonisatie. De grote verdienste van de interne markt is dat deze gebaseerd is op het oorspronglandbeginsel en wederzijdse erkenning, hetgeen de nood aan pan-Europese harmoniserende maatregelen sterk vermindert.

Daartegenover kunnen een viertal factoren worden belicht die pleiten voor decentralisatie: verscheidenheid van preferenties, informatie-asymmetrie, democratie als controlemechanisme en concurrentie tussen jurisdicties.

Ingeval van een te grote verscheidenheid van preferenties valt een gedecentraliseerde aanpak te verkiezen boven een one-size-fits-all compromis waarmee niemand echt tevreden is. Bijvoorbeeld beschouwen Britten hun relatief flexibele arbeidsmarkt als een economische troef, terwijl Fransen bereid lijken een lagere economische groei te aanvaarden als de prijs voor een hoog niveau van sociale bescherming (althans voor diegenen die zo fortuinlijk zijn een job te hebben). Het opdringen van uniforme oplossingen waar de opvattingen zo ver uiteenliggen kan enkel wrevel opwekken, zodat arbeidsmarktbeleid thuishoort op het niveau van de lidstaten.

Met informatie-asymmetrie wordt bedoeld dat lagere bestuursniveaus gewoonlijk beter geïnformeerd zijn over de lokale noden en problemen dan het overkoepelende echelon. Zo moet men zich afvragen of het Europese regionaal beleid wel een toegevoegde waarde levert ten opzichte van het regionaal beleid dat veelal reeds op het niveau van de lidstaten wordt georganiseerd. Er zijn dan ook goede redenen om de structurele fondsen voor te behouden voor regio’s in de armste lidstaten, waarbij rijke landen zelf verantwoordelijk worden gesteld voor hun achtergestelde regio’s. Het vrijwaren van de steun voor Henegouwen is een van de meest tragikomische elementen van de Europese meerjarenbegroting 2007-2013.

Een derde argument voor decentralisatie is het nut van democratie als controlemechanisme op de beleidsmakers. Hoe dichter beslissingen bij de burger worden genomen, des te kleiner de ruimte voor belangengroepen. Dit wordt levendig geïllustreerd door het absurde Gemeenschappelijke Landbouwbeleid, dat in stand gehouden wordt door lobbygroepen ten koste van de Europese consument en belastingbetaler. Het landbouwbeleid moet zo snel mogelijk naar de lidstaten worden overgeheveld, en als de Fransen per se zichzelf willen verarmen in ruil voor vergiftigd drinkwater, dan moeten ze daar andere EU-burgers niet voor laten opdraaien.

Een laatste en meest fundamentele gevaar van centralisatie werd reeds aangehaald, namelijk dat de concurrentie tussen jurisdicties wordt uitgeschakeld. Zolang politieke entiteiten met elkaar wedijveren om de meest aantrekkelijke combinatie van belastingen, regulering en dienstverlening aan te bieden, bestaat de mogelijkheid om beleidsmatig te experimenteren en kunnen succesvolle maatregelen worden gekopieerd in andere lidstaten. Sinds de invoering van de vlaktaks door landen als Estland en Slovakije lijken de theoretische voordelen zich effectief door te zetten en groeit de interesse in de andere lidstaten voor een dergelijke ingrijpende hervorming van het belastingsysteem, hoewel deze tot voor kort gold als een speeltje van ideologische fanatici. Vandaar dat fiscaliteit, maar ook sociale zekerheid, best een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft.

Hoe de bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en haar lidstaten er moet uitzien, is geen exacte wetenschap, en voor sommige beleidsdomeinen kunnen tegengestelde factoren worden aangehaald.

De spanning tussen schaalvoordelen (centralisatie) en de verscheidenheid van preferenties (decentralisatie) speelt het duidelijkst ten aanzien van een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. Enerzijds kan Europa meer wegen op het wereldtoneel wanneer het met één stem spreekt, anderzijds zijn de meningsverschillen tussen de lidstaten vaak diepgeworteld en soms gewoonweg niet te overbruggen. Dit bleek ten overvloede tijdens de Irak-crisis, toen een pro-Atlantisch kamp en de voorstanders van een multipolaire wereld met getrokken messen tegenover elkaar kwamen te staan.

De oplossing bestaat erin een gemeenschappelijke lijn te formuleren waar er een minimale consensus bestaat, zoals de Roadmap to Peace voor het Israëlisch-Palestijnse conflict, en de lidstaten vrij te laten om een eigen diplomatie te ontwikkelen waar dit niet het geval is.

Dezelfde afweging geldt ten aanzien van een Europees leger. Er is zeker ruimte voor spectaculaire synergieën in plaats van het verkwistende streven van elke lidstaat naar een eigen land-, zee- en luchtmacht, maar de volledige samensmelting van de nationale legers tot een Europees leger stuit op een onoverkomelijk gebrek aan eensgezindheid tussen de lidstaten over de doelstellingen en de wenselijkheid van militaire interventie.

Het argument van spillovers wordt typisch gebruikt om pan-Europese harmoniserende milieuregulering te rechtvaardigen. Vervuiling houdt immers niet op aan de landsgrenzen. Deze redenering veronderstelt dat de lidstaten enkel kunnen samenwerken via uniforme, voor iedereen bindende maatregelen op Europees niveau. Zij hebben echter niet noodzakelijk dezelfde visie op ecologische thema’s.

Ten eerste kunnen lidstaten een verschillende weging geven aan economische groei en milieukwaliteit, en dreigt veeleisende milieuregulering te worden misbruikt als protectionistisch wapen tegen de snel groeiende Oost-Europese economieën.

Ten tweede kunnen lidstaten uiteenlopende prioriteiten verlenen aan ecologische problemen en risico’s onderling: sommige lidstaten verlaten kernenergie uit bezorgdheid om het radioactieve afval, terwijl andere lidstaten hierin de enige manier zien om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Ook het argument van informatie-asymmetrie tussen het lokale en overkoepelende niveau suggereert dat milieuproblemen best op een intergouvernementele manier worden aangepakt.

De lezer wordt uitgenodigd dezelfde oefening te doen voor de overige beleidsdomeinen, zoals asiel en migratie en het monetair beleid. Bij twijfelgevallen kan het subsidiariteitsprincipe worden ingeroepen: beslissingen moeten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen, en de Europese Unie mag enkel regulerend optreden indien en voor zover dit op een meer effectieve wijze gebeurt dan op het nationale, regionale of lokale niveau. Dit principe is nauw verbonden met de functie van democratie als controlemiddel en legt de bewijslast op de schouders van diegenen die voor meer Europa pleiten.

The Constitution of Liberty

Draagt de Europese constructie bij tot meer vrijheid? Het antwoord is niet zo eenduidig als de talrijke hagiografieën van Europa, ook van liberalen huize, laten vermoeden. Ongetwijfeld hebben de Europese instellingen, door het invoeren en bewaken van de vier fundamentele vrijheden, de individuele ontplooiingsmogelijkheden van de EU-burgers sterk vergroot.

Bovendien hebben de opeenvolgende uitbreidingen de grenzen van deze ruimte van vrij verkeer verlegd in alle windrichtingen. Lidmaatschap van de club, of zelfs maar het vooruitzicht ervan, heeft convergentiekrachten in werking gezet door de toegenomen markttoegang en de grotere rechtszekerheid.

Naast het economische plaatje is er ook het politieke verhaal. De criteria van Kopenhagen, overeengekomen in 1993 om de toetreding van de voormalige communistische landen in Oost-Europa te begeleiden, omvatten de vereiste van een stabiele democratie met respect voor de mensenrechten en bescherming van minderheden. Dat een terugval in de dictatuur niet denkbeeldig is, bewijst de Meciar-episode in Slovakije of het schrikbewind van Loekasjenko in Wit-Rusland. De verankering in de Europese waardengemeenschap is wellicht, meer nog dan de economische baten, de belangrijkste drijfveer van Joesjtsjenko om Oekraïne in de Europese Unie te loodsen. Ook Griekenland, Spanje en Portugal waren bij hun toetreding in het begin van de jaren tachtig nog prille democratieën. Men kan zich afvragen of zij dat gebleven zouden zijn met afspraken van goed nabuurschap zonder uitzicht op lidmaatschap.

Welnu, het is bijzonder ironisch dat uitgerekend de interne markt en de uitbreiding, de twee enige projecten waarin Europa onbetwistbaar positieve resultaten kan voorleggen, zowel in termen van welvaart als in termen van vrijheid, in de onmiddellijke nasleep van het constitutionele debacle onder vuur kwamen te liggen.

De taak van liberalen schuilt dan ook in de compromisloze verdediging van deze twee succesverhalen en de eis van verdere stappen.

Op het vlak van de interne markt moeten we blijven aandringen op de vrijmaking van de dienstenhandel en moeten we verhinderen dat reguleringen als achterpoortje worden gebruikt voor harmoniserende sociale en ecologische maatregelen.

Wat de uitbreiding betreft, moeten de beschamende beperkingen voor de tien nieuwe lidstaten onmiddellijk worden opgeheven, en moet lidmaatschap van de EU in het vooruitzicht worden gesteld van Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, de landen in de westelijke Balkan en in de noordelijke Kaukasus, mits zij aan de Kopenhagen-criteria voor toetreding voldoen.

Sinds haar oprichting stond de Europese constructie aan de zijde van vrijheid, voorspoed en vrede na een halve eeuw van staatsterreur, crisis en oorlog. Indien we dit zo willen houden, mogen een aantal gevaarlijke trekjes echter niet langer met de mantel der liefde worden bedekt, in het bijzonder het gapende democratische deficit, de sluipende bevoegdheidsuitbreiding en de onstilbare drang naar harmonisering en uniformisering.

Daarom moet er een nieuwe grondwet komen, die de tekortkomingen van zijn voorganger ondervangt en de verdiensten behoudt.

Vooral op het institutionele vlak bevatte de grondwet waardevolle bepalingen, zoals de samenstelling van de Commissie, de stemmenweging van de Raad van Ministers, de aanstelling van een Europese Minister voor Buitenlandse Zaken in plaats van de huidige trojka en de vervanging van het zesmaandelijkse roterende voorzitterschap van de Raad van Staats- en Regeringsleiders door een vaste President. Daarnaast werd een procedure voorzien om de Europese Unie te verlaten. Deze verbeteringen kunnen onverkort worden overgenomen.

Tevens moet het democratische deficit van de Europese instellingen op een niet-kosmetische wijze worden aangepakt, bijvoorbeeld door het initiatiefrecht voor wetgeving te ontnemen aan de Commissie en toe te vertrouwen aan de Raad van Ministers en het Europees Parlement.

Bovenal moet een duidelijke bevoegdheidsafbakening worden voorzien met een afdwingbare regeling voor het subsidiariteitsprincipe.

Ten eerste moet de grondwetgevende vergadering van de gelegenheid gebruik maken om op alle beleidsdomeinen van het zogenaamde acquis communautaire de rechtvaardiging voor een supranationaal optreden kritisch te onderzoeken. Mijns inziens kan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid perfect worden genationaliseerd, milieuproblemen worden best op een intergouvernementele wijze aangepakt en het regionaal beleid kan doelmatiger worden gemaakt door arme regio’s in rijke landen uit te sluiten van Europese steun.

Ten tweede moet een lijst van bevoegdheden worden opgesteld die uitdrukkelijk van supranationale besluitvorming worden uitgesloten, onder andere arbeidsmarktbeleid, sociale zekerheid, fiscaliteit, buitenlands beleid en defensie. Wel kunnen mechanismen worden voorzien voor versterkte samenwerking tussen landen die verder willen gaan op deze vlakken, zonder onwillige lidstaten tot deelname te dwingen.

Ten derde moet een afdwingbare regeling voor het subsidiariteitsprincipe worden geformuleerd, bijvoorbeeld door een tweede kamer toe te voegen aan het Europese Parlement, bestaande uit afgevaardigden van de nationale parlementen, die in de eerste plaats bevoegdheidsconflicten tussen het Europese en het nationale niveau arbitreren op basis van het subsidiariteitsprincipe. Gezien de neiging van opperste gerechtshoven in federale staten, merkbaar in de VS en de Duitse bondsstaat, om de bevoegdheden van het federale niveau geleidelijk in ruimere zin te interpreteren dan de opstellers van de grondwet voor ogen hadden, zou het onverstandig zijn het Europees Hof van Justitie met deze taak te belasten.

Het antwoord op de huidige crisis is niet meer Europa, maar een Europa dat zich concentreert op zijn sterkten, in de eerste plaats de interne markt en verdere uitbreiding. Voor de meeste andere domeinen moet het initiatief ondubbelzinnig bij de lidstaten berusten, die op intergouvernementele wijze kunnen optreden of, desgewenst, via mechanismen van versterkte samenwerking.

Hoezeer de Europese constructie ook heeft bijgedragen tot vrijheid, voorspoed en vrede, zij staat niet boven kritiek verheven. Het wordt tijd dat liberalen tot het besef komen dat, zelfs onder de meest liberale Commissie ooit, de nationale parlementen worden overspoeld door een ware tsunami van harmoniserende reguleringen, waarbij de rechtvaardiging voor een Europees optreden niet altijd even duidelijk is.

Misschien zal men mij verwijten dat ik mij laat meeslepen door de huidige uitbarsting van negativisme, dat ik ten prooi val aan enggeestige eurosceptische vooroordelen tegenover het mooiste project dat uit het bloed en onuitsprekelijke leed van de beide Wereldoorlogen is geboren. Diegenen die dit aanvoeren, doen er goed aan het lemma ‘vooroordeel’ (‘préjugé’) eens te lezen in Voltaires Dictionnaire Philosophique uit 1764:

‘c’est par préjugé que vous respecterez un homme revêtu de certains habits, marchant gravement, parlant de même. Vos parents vous ont dit que vous deviez vous incliner devant cet homme; vous le respectez avant de savoir s’il mérite vos respects: vous croissez en âge et en connaissances; vous vous apercevez que cet homme est un charlatan pétri d’orgueil, d’intérêt et d’artifice; vous méprisez ce que vous révériez, et le préjugé cède au jugement.’

Tom Claerhout
Oud-Bestuurslid LVSV-Gent
Secretaris LSE Hayek Society