Tony Groven is gevestigd als advocaat in Wellen (B) en wordt beroepshalve vaak geconfronteerd…
Tony Groven is gevestigd als advocaat in Wellen (B) en wordt beroepshalve vaak geconfronteerd met de gevolgen van het hormonenverbod in de Europese Gemeenschap.
Inleiding
Vooral Amerikaanse libertariërs houden zich tegenwoordig veel bezig in boeken en tijdschriften met kritiek op het totale verbod op het gebruik van drugs. Eenzelfde discussie kan worden gevoerd over het totale verbod dat de E.E.G. heeft ingevoerd op het gebruik van hormonen in de veehouderij. Ook daar blijkt een totaal verbod dezelfde effecten te hebben welke zich reeds eerder vertoonden bij het algemene drankverbod in de V.S. en het algemene drugsverbod, nl: de spontane groei van een zwarte markt, de facto meer hormonengebruik dan voor de invoering van het verbod en daarenboven het ontstaan van echte criminele circuits.
De overheid wil de publieke opinie doen geloven dat een verbod bevordelijk is voor de volksgezondheid en dat een verbod dé oplossing is voor het probleem en dat dit de énige mogelijke oplossing is. De zorg om de volksgezondheid was echter oorspronkelijk helemaal niet de reden van het verbod; integendeel, het waren eenvoudige economisch-politieke motieven die de doorslag gaven bij de totstandkoming van een verbod op het gebruik van hormonen in de veeteelt.
De groeiende vleesberg
Een eerste belangrijk motief is terug te leiden tot de heilige schrik van de Eurocraten, nl. de alsmaar groeidende vleesberg. Het is immers evident dat hormonengebruik de produktie van b.v. rundvlees verhoogt. In een vrije markt is dit niet erg, daar een groeiend aanbod van vlees via een prijsdaling ten goede komt aan de consument en het spel van vraag en aanbod corrigeert. In het centraal gedirigeerde landbouwbeleid moet men echter steeds opnieuw interventiemaatregelen treffen, die alleen maar geld opslokken. Zo dacht men via het totale verbod op hormonen de oplossing voor de vleesberg gevonden te hebben. Voorstanders van dit verbod geven ook expliciet toe dat de enorme vleesvoorraden een rol hebben gespeeld in het besluitvormingspoces. Zij stellen b.v. dat in de Europese koelhuizen eind 1992 al 1,12 miljard kg rundvlees werd aangetroffen en dat voor al dat opslag- en invrieswerk ook de Europese belasingbetaler betaalt. Volgens de voorstanders van het verbod droegen de belastingbetalers in 1991 al ruim 155 miljard frank bij en heeft het volgens hen geen zin het gebruik van hormonen toe te staan. Hier worden echter duidelijk oorzaak en gevolg omgedraaid. De vraag moet nl. luiden: “Heeft het zin 155 miljard frank uit te geven over de ruggen van de belastingbetalers heen?”.
Het is duidelijk dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid vanaf de allereerste dag op de verkeerde collectivistische leest geschoeid is geweest en dat de problemen die men dacht op te lossen alleen maar gegroeid zijn en steeds weer om nieuwe interventiemaatregelen hebben gevraagd. De enige oplossing zal een radicale ommezwaai zijn naar de echte vrije markteconomie, in het belang van zowel de belastingbetaler als de landbouwer.
Veilige hormonen
Een tweede motief voor het verbod heeft te maken met het beleid dat door de V.S. wordt gehuldigd. Daar zijn al jaren vijf zgn. veilige hormonen toegelaten. Een totaal verbod geeft de landen van de Europese Gemeenschap de mogelijkheid om de invoer van Amerikaans vlees in te perken als dit niet aan de Europese kwaliteitsnormen voldoet. Dit alles heeft echter niets met de gezondheid van de burger te maken, waarvan de overheid beweert de behoeder te zijn. Ook hier geven de voorstanders van het totale verbod toe dat de vijf in de V.S. toegelaten hormonen weliswaar onschadelijk zijn en niet kankerverwekkend, doch dat zij betwijfelen of de hieraan gekoppelde premissen van toediening in Europa controleerbaar en materieel uitvoerbaar zijn. In de V.S. gebeurt nl. het hele proces van toediening onder controle van de toegelaten doses en het tijdstip onder toezicht van dierenartsen. Dit is in Amerika, gezien de grotere omvang van de bedrijven aldaar, gemakkelijker te realiseren dan in Europa. Volgens de voorstanders van het verbod is een dergelijke controle in Europa niet eens mogelijk door de aanwezigheid van grote aantallen kleine landbouwbedrijven. In mijn ogen onderschat men ook hier de mogelijkheden die dierenartsen hebben en de mogelijke oplossingen die hieraan gegeven kunnen worden. Daarenboven is het duidelijk dat als controle niet eens mogelijk is voor legale hormonen, dit zeker niet het geval zal zijn voor illegale hormonen. De farmaceutische industrie zal trouwens in een markt voor veilige hormonen zelf de nodige inspanningen doen om alternatieven uit te werken en mee te werken aan de opsporing van illegale circuits die immers haar directe concurrenten zouden zijn.
Falende controle
Volgens diverse bronnen zou, ondanks het totale hormonenverbod, 6 tot 90% van het vlees kunstmatig behandeld zijn met hormonen. De uiteenlopendheid van deze cijfers vraagt al om een discussie op zich. Een feit is dat de controle politiek volledig faalt. Het is immers moeilijk ieder dier te gaan controleren en de vraag is of de consument bereid is de meerprijs van deze controle te betalen en of men het recht heeft de consument daartoe te verplichten. Nu gebeurt dit via de belastingen waarmee de inspectiediensten betaald worden. De praktijk heeft geleerd dat consumenten minder geneigd zijn om voor gegarandeerd hormonenvrij-vlees (beter is te spreken van niet met hormonen behandeld vlees) meer te betalen dan voor behandeld vlees. Een veralgemeende waterdichte controle zou teveel kosten met zich meebrengen en dit is niet verantwoord en betaalbaar in een tijd waarin budgetcontrole en terugdringing van de staatsschuld de hoogste prioriteit hebben.
De overheid blijkt trouwens haar taak niet aan te kunnen, zoals op zoveel terreinen. In België heeft het b.v. tot 1987 geduurd voordat de bevoegde controle-ambtenaren werden aangeduid bij Koninklijk Besluit. Pas in 1990 werden de laboratoria erkend die de analyses naar de aanwezigheid van residuen van hormonen moesten verrichten en dit terwijl de wet betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale en anti-hormonale werking, die in deze uitvoeringsbesluiten voorziet, reeds dateert van 15 juli 1985(!). Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat er zich voor de rechtbanken grote procedurele problemen voordeden.
Bedreiging voor de volksgezondheid
De realiteit is dat het totale hormonenverbod eerder een bedreiging is voor de volksgezondheid dan een bescherming ervan. De gevolgen van het verbod waren reeds bij voorbaat bekend, doch de Europese politici hebben deze zondermeer naast zich neergelegd. Begin jaren tachtig was zelfs de Europese Commissie ervan overtuigd dat van een aantal hormonen – zeker een aantal natuurlijke – minstens niet bewezen is dat zij schadelijk zouden kunnen zijn. In de eerste voorstellen was de Commissie dan ook van oordeel dat deze hormonen moesten worden toegelaten, enerzijds omdat een verbod op natuurlijke hormonen niet uitvoerbaar is vanwege de moeilijke controle, anderzijds omdat de beschikbaarheid van veilige toegestane en toegelaten substanties het illegaal gebruik zal ontmoedigen van verboden stoffen waarvan onomstotelijk vasstaat dat ze schadelijk zijn. Zoals reeds vermeld volgen de V.S. deze iets gezondere politiek. Door het toelaten van een aantal hormonen wordt de groei van de zwarte markt toch tenminste gedeeltelijk in de hand gehouden en wordt het gebruik van werkelijk schadelijke stoffen vermeden. De Amerikaanse Food and Drug Administration, die nochtans bekend staat om haar strenge normen, ziet dan ook geen graten in het gebruik van veilige hormonen. Ook andere internationale instanties pleiten onomwonden voor toelating en gecontroleerd gebruik van een aantal veilige hormonen. In Europa heeft men, ondermeer om de reeds aangehaalde beweegredenen, hier geen oren naar. Het gevolg is dan ook het ontstaan van een alsmaar groeiende zwarte markt waarop wel degelijk schadelijke stoffen (moeten) worden aangeboden. Om het risico van opsporing te vermijden zijn er dan ook andere vormen van toediening ontstaan en worden stoffen toegediend die moeilijk opspoorbaar zijn, doch die duidelijk schadelijk zijn voor de menselijke gezondheid.
Politici
De discussie die door de politici wordt gevoerd bewijst echter dat deze niets hebben geleerd van de fouten uit het verleden. Zij zien alleen heil in meer overheidsingrijpen, ook al heeft de praktijk bewezen dat dit ingrijpen het probleem alleen maar heeft vergroot. Het debat wordt trouwens veel te veel op het emotionele vlak gevoerd. Een voorbeeld hiervan is dat men graag de beladen term “hormonenmafia” in de mond neemt. Hiermee dient men zeker niet de grote meerderheid van de veehouders aan te wijzen die op correcte wijze hun beroep wensen uit te oefenen en voor henzelf en hun gezin een toekomst wensen op te bouwen in de door het Europese beleid totaal verstoorde landbouw. Ook wordt op sommige momenten de indruk gewekt dat de Europese landbouw louter uit groot-industriëlen bestaat die fabelachtige winsten realiseren. Niets is minder waar; de vetmesters met een zeer grote veestapel vormen nog altijd een minderheid en de werkelijkheid is dat er de laatste tijd allesbehalve veel winst gemaakt wordt. Integendeel, een aantal landbouwers gebruiken hormonen eerder om hun verlies te beperken dan om hun winst te verhogen.
Het lanceren van beweringen, allerlei beschuldigingen en oncontoleerbare verhalen is trouwens af te keuren in een rechtstaat. Bijwijlen stoort het dat zo zelden man en paard worden genoemd. Ook de beschuldigende vinger in de richting van de magistratuur is niet nodig. Men schijnt te vergeten dat we in een rechtstaat leven waarin het bewijs van schuld geleverd dient te worden. Indien het gerechtsapparaat juridisch-technisch en wetenschappelijk moeilijke dossiers moet aanpakken met een manke wetgeving, ligt de fout zeker niet bij haar. Daarenboven is het zo dat heel wat controles effectief mank lopen en onschuldigen het slachtoffer dreigen te worden van verkeerd getrokken conclusies op basis van bediscussieerbare laboratoriumresultaten.
Huidige oplossingen
De oplossingen die thans worden geëist gaan dan ook in de richting van “meer van hetzelfde”, ook al zit men op het verkeerde spoor. Deze oplossingen liggen vooral op het repressieve vlak, zwaardere bestaffing en in meer geldelijke middelen voor de diensten die de controles dienen uit te voeren. Dit zal niet de oplossing brengen. Het blijft bij bestrijding van de gevolgen zonder dat de oorzaken worden aangepakt. Hoogstens verwijst men in België naar initiatieven zoals de eigen verantwoordelijkheid van de vleessector in Nederland waar negentig procent van alle vleeskalverproducenten zich verenigden in de SKV, zijnde de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalverensector. Deze intiatieven leidden weliswaar tot betere resultaten, zonder echte zekerheden, maar kunnen vanuit de libertarische optiek beschouwd worden als “vrijwillige” initiatieven die er alleen maar komen onder dwang van de overheid. Een overheid die nog altijd een totaal hormonenverbod oplegt onder bedreiging van geld- en gevangenisstraffen. Nochtans illustreert dit initiatief goed dat men de verantwoordelijk bij ondermeer de landbouwers kan leggen en dat men zich niet hoeft te verschuilen achter de wetten van de overheid. Men hoeft echter de toestand in Nederland niet rooskleuriger voor te stellen dan die in België aangezien de cijfers aantonen dat in Nederland tenminste een kwart van het vlees behandeld is. Het probleem wordt niet opgelost door overheidsingrijpen; intussen wordt wèl een hele bevolkingsgroep, de landbouwers, geculpabiliseerd en verantwoordelijk gesteld voor het feit dat de consument blijkbaar liever goedkoper vlees koopt en geen garanties eist dat het om niet behandeld vlees gaat.
Maatschappelijk aanvaardbaar
De politici willen blijkbaar de oorzaken van de problematiek niet aanraken en zeggen onomwonden dat zij geen debat over de toelating van groeihormonen wensen ook al wordt er vanuit wetenschappelijke hoek dikwijls gesteld dat er geen enkel risico voor de volksgezondheid is. Kenmerkend voor deze mentaliteit van de politici is de reactie van het Belgische Europarlementslid Jaak Vandemeulebroucke op een vrije tribune die ik voor de Vlaamse krant de Standaard schreef: “De wetenschappelijke wereld heeft haar waarde zeker bewezen, maar dat wil niet zeggen dat de wetenschappelijke wereld zich automatisch het recht mag toeëigenen om te bepalen wat maatschappelijk aanvaardbaar is, of niet. Dat is de essentiële opdracht van mensen die demokratisch verkozen worden”. Onnodig te vermelden dat het lezen van deze uitspraak mij de haren te berge deed rijzen. Vandemeulebroucke stelt dus dat politici automatisch het recht zouden hebben om te bepalen wat maatschappelijk aanvaardbaar is en dat zij hierbij geen rekening hoeven te houden met de adviezen van wetenschappers en met de mening van de consumenten zelf. Het is volgens mij in een democratie toch juist de plicht van de verkozenen des volks na te gaan wat maatschappelijk gezien het beste resultaat geeft, hierbij rekening houdend met alle mogelijke aspecten van de problematiek, de adviezen van alle betrokkenen op hun merites beoordelend, en ervoor wakend dat de fundamentele individuele rechten niet worden overstegen.
Men zou toch mogen verwachten dat de politici, geconfronteerd met een probleem van dergelijke omvang, onmiddellijk werk maken van een debat over de toelating van hormonen waarvan wetenschappelijk is bewezen dat zij niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Er gebeurt echter niets van dit alles.
De consument
De uiteindeljke oplossing ligt in de vrije en duidelijke beslissing van de consument die toch zelf het recht dient te hebben te bepalen wat hij eet. De consument moet zelf de keuze maken uit het vlees dat al dan niet behandeld is met hormonen. Thans geeft de overheid de indruk dat zij het probleem opgelost heeft en geeft zij het verkochte vlees de verkeerde schijn mee dat het “gecontroleerd” is, een dodelijke schijn waarachter iedereen zich verschuilt.
De enige bij wie men de verantwoordelijk legt voor het feit dat het door de overheid “gecontroleerde” vlees helemaal niet is wat men belooft, is de veehouder. De verantwoordelijkheden van de slager, de consument en de overheid worden doodgezwegen. Is de slager b.v. bereid duurder en mogelijkerwijs gezonder vlees te verkopen en krijgt hij dit verkocht? Is de consument bereid meer voor het vlees te betalen en vindt hij hormoonloos (sic) vlees lekkerder en gezonderder dan behandeld vlees? Het is nl. overduidelijk dat vlees afkomstig van een dier dat langer op stal moet staan om vetgemest te worden duurder zal zijn. Het is tevens duidelijk dat wanneer er controle moet plaatsvinden naar de kwaliteit van het vlees dit eveneens kostprijsverhogend werkt. Het maakt hierbij niet uit of de consument deze hogere prijs direct bij de slager betaalt of indirect via de belastingen. De vraag blijft of de consument bereid is deze prijs te betalen. Een populair verhaal binnen de vleeshandel is dat consumenten behandeld vlees lekkerder vinden en hormonenvrij vlees afwijzen. De facto is het zo dat veel slagers om deze reden geen hormonenvrij vlees willen aankopen. Alleszins is het een fundamenteel recht van de consument zelf die keuze te maken en hoeft deze niet van bovenaf opgelegd te worden. Uit het huidige kleine marktaandeel van hormonenvrij vlees valt af te leiden dat de meerderheid van de consumenten voor zichzelf de keuze voor behandeld vlees reeds heeft gemaakt en dat de consument eerder opteert voor goedkoper en mogelijkerwijs ook gezonder vlees. Als de consument dus reeds heeft gekozen, is het dan aan de politici te bepalen dat dit niet maatschappelijkk aanvaardbaar is?
Vrijheid om te kiezen
De in mijn ogen correcte benadering van de hormonenproblematiek is dat de consument de vrijheid heeft te kiezen uit in feite drie soorten vlees. Het handelt hierbij om totaal niet behandeld vlees, om vlees dat behandeld is met hormonen waarvan tot nu toe de schadelijkheid niet is bewezen, en om vlees dat behandeld is met manifest schadelijke hormonen waarbij, indien de consument hier toch voor wenst te kiezen, de consument zelf het risico neemt en loopt. Nadat de consument gekozen heeft voor een bepaald soort vlees, heeft hij het recht de tegenpartij of mede-contractant aan te pakken indien deze de overeenkomst schendt en hem vlees levert dat niet voldoet aan hetgeen afgesproken en overeengekomen is. Vanuit de libertarische rechtstheorie worden antwoorden gegeven op de vraag hoe dit in de praktijk moet gebeuren. Zo schrijft b.v. de Amerikaanse libertariër en psychiater Thomas Szasz naar aanleiding van de drugsproblematiek dat de overheid zich alleen dient bezig te houden met etikettering zodat iedereen duidelijk weet wat hij koopt en daarbij zelf de consequenties neemt van hetgeen hij aangekocht heeft. De consument heeft dan b.v. de mogelijkheid rechtstreeks rechtsvorderingen in te stellen tegen diegene die zijn overeenkomst niet nakomt. De overheid zou hierbij straffen kunnen opleggen aan degene die niet verkoopt wat via het etiket was aangekondigd. In een dergelijk systeem zou de situatie letterlijk veel gezonder zijn dan nu. Momenteel weet immers niemand meer welk vlees hij op zijn bord krijgt. De taak van de overheid is dan alleen maar ervoor te zorgen dat er een fatsoenlijk en efficiënt rechtssysteem is waarbinnen ieder individu zich tegen de schending van zijn recht op een efficiënte wijze beschermd weet. Als de overheid daarin slaagt heeft zij al veel bereikt. Meer kan zij, ondanks de holle retoriek, toch niet doen, zoals haar rol in de bovengeschetste problematiek heeft aangetoond.