Nu het in ons land minder goed gaat met de economie wordt de binnenlandse economie relatief belangrijker als gespreksthema en krijgt meer aandacht van de regering in de vorm van acties en maatregelen.

Bij het stellen van de prioriteiten komt telkens het probleem van de sociale voorzieningen naar boven en de meningen lopen uiteen van: “Het is een absoluut recht en je mag niet neerkijken op de mensen die er gebruik van maken”, tot: “Het oneigenlijke gebruik moet teruggedrongen worden”. De een eist tal van minimale uitkeringen zonder dat er rekening en verantwoording afgelegd hoeft te worden, anderen geven de voorkeur aan om- of herscholing, opvangcentra voor kinderen en arbeidscheppende banen. Of het sociale systeem moet bestaan wordt nooit in twijfel getrokken,- hetgeen een aanduiding is voor de intellectuele en morele status van onze samenleving.

Het systeem van sociale voorzieningen houdt in dat materialen van een deel van de samenleving in beslag worden genomen en uitgedeeld aan een ander segment dat, naar verondersteld wordt, aan deze materialen behoefte heeft. Deze onvrijwillige transactie wordt uitgevoerd door de regering. De sociale voorzieningen mogen niet worden verward met liefdadigheid of enig ander “nobel, houdt van uw buren”-doel, want het inzamelen is onvrijwillig, wordt afgedwongen van hen die de middelen moeten verschaffen. Liefdadigheid daarentegen vindt haar oorsprong in de wens de ongelukkigen te helpen die deze hulp verdienen. De sociale voorzieningen vinden hun oorsprong in vrees en geldzucht.

Waarom vrees? Omdat de politici vrezen de stemmen van georganiseerde uitkeringgenieters en hun aanhang te verliezen. Zij vrezen bovendien onlusten en relletjes als deze mensen niet tevreden worden gesteld. (Dat de regering ook een rol speelt in het creëren en het voortduren van de noodzaak wordt genegeerd.) Dit is niet zo verrassend. Politici handelen altijd uit vrees. Degenen onder hen die oprecht geloven dat de armen recht hebben op hulp in de vorm van ons sociale systeem dienen in te zien dat deze voorkeur boven liefdadigheid alleen maar beschouwd kan worden als geldzucht. Zij zien een deel van de maatschappij waarvan zij geloven dat daar hulp nodig is en zij achten het niet voldoende die hulp uit eigen zak te leveren, maar leggen hun hand ook op de zakken van anderen. Dit is gewone geldzucht in die zin dat zij de inhoud van die zakken van anderen gebruiken zonder toestemming om aan hun eigen gevoelens toe te geven.

Dit wordt door de meesten als juist ervaren. De middelen van alle individuen worden samengebakken tot een grote taart en het twistgesprek betreft uitsluitend wie hoeveel plakken krijgt. Waarom worden de wensen van hen die de middelen gebruiken zwaarder gewogen dan die van degenen die ze verschaffen?

Het sociale systeem is een explosief en met emotie geladen onderwerp, dat in de kern te maken heeft met de vraag naar rechten. Wie is eigenaar van de middelen die gewonnen worden door vrije handel in goederen en diensten? Heeft de man met een behoefte een moreel recht op de middelen die door anderen worden verdiend? Houdt het recht op leven in dat er een recht is in leven te blijven door anderen iets af te dwingen? Recht bestaat toch alleen maar voor zover er met anderen iets wordt overeengekomen op vrijwillige basis. Waar dwang begint, houdt recht op. Er kan geen recht bestaan het recht van anderen te schenden. Het draait om de kernvraag dwang of vrijheid. Zij die het sociale systeem bepleiten of zwijgend goedkeuren kiezen dwang boven vrijheid. De vraag: “Moeten de behoeftigen geholpen worden?”, wordt verwisseld met: “Moet men dwang uitoefenen op diegenen die de plicht niet accepteren de armen te helpen”. Zij die het laatste met “ja” beantwoorden, zien hun medemensen als niets beters dan een offerdier dat geleid, bestuurd en gedwongen moet worden door deze zelfaangestelde ethische herders, te weten, zijzelf. Het is te begrijpen dat mensen met zo’n mentaliteit, de druktemakers die altijd bezig zijn hun ethische code aan anderen op te dringen, voorstanders zijn van het sociale systeem. Waarom zijn mensen die de individuele vrijheid voorstaan, de vrije handel en het einde van een maatschappij waarin alles wat niet verplicht is verboden wordt, voorstanders van het sociaal systeem? Is de oorzaak dat hun praten over individuele vrijheid niet is los te maken van de aardse materialistische belangen, de geldzucht van de huidige regeringspolitiek? Of is het zo dat individuele vrijheid alleen voor hen geldt en controle van toepassing moet zijn op alle anderen? Laten zij hun antwoord formuleren.

De mensen die tegen de dienstplicht zijn, tegen de oorlog en tegen het beperken van de persoonlijke vrijheid hebben niet erg diep doorgedacht als zij het sociale systeem accepteren als een van de taken van de regering. De liberalen met hun welwillende houding ten opzichte van vrij ondernemerschap doen niets aan de grondslagen van het systeem met het aanpakken van de verspilling en fraude. Hoewel alle partijen de mond vol hebben over vrijheid, zijn zij in feite bezig de werkers tot slaaf te maken van de steuntrekkers en de steuntrekkers tot slaaf van de politici, bureaucraten en sociale werkers.

Het sociale systeem is een aanval op de werkende man door een groep, die hem probeert te dwingen om te steunen wat zij als nobel doel zien. Nobel of niet, het gebruikte middel – dwang – is stuitend en niet in te passen in een vrije samenleving. Het enige acceptabele alternatief in een vrije samenleving is het sociale systeem af te schaffen en het gebruik van dwang tegen de werkende man op te heffen. Zij die water in deze wijn willen doen zijn geen vrienden van de vrijheid. Het vrije individu is zelf verantwoordelijk voor zijn acties of het nalaten hiervan. Hij legt zijn wil niet aan anderen op. Hij dwingt anderen niet zijn liefdadigheid te bedrijven. Hij doet geen afstand van zijn menszijn.

(Bewerkt naar een S.I.L. Position Paper van David K. Walter – Society for Individual Liberty.)