Naarmate de globalisering voortschrijdt, lijkt ook de weerstand daartegen te groeien. Een van de meest rabiate tegenstanders van globalisering is ‘Peoples’ Global Action against ‘Free’ Trade and the WTO’ onder met motto: ‘The WTO kills people. Kill the WTO’. Het is een platform dat tot doel heeft wereldwijde geweldloze acties te coördineren van allen die zich verzetten tegen ‘de vernietiging van de mensheid en de planeet door de wereldmarkt’. De acties richten zich vooral tegen multilaterale organisaties als de WTO en het IMF.

Naast simpel protectionisme vloeit het verzet voort uit de overtuiging dat globalisering zou leiden tot het verdwijnen van culturele diversiteit, de vernietiging van het milieu, toenemende inkomensongelijkheid, zowel tussen als binnen landen, en een ‘race to the bottom’ die de westerse verzorgingsstaten zou ondermijnen.

Is deze kritiek gefundeerd? Naar mijn mening nauwelijks. Allereerst de vernietiging van culturele diversiteit. Toegegeven, onder de invloed van de globalisering vindt wereldwijd convergentie plaats, bijvoorbeeld van stedelijke architectuur, consumptiepatronen en levensstijlen. Uit het oogpunt van de toerist die op zoek is naar het exotische is dat ongetwijfeld een verlies. Maar voor de lokale bevolking betekent het enorme vooruitgang. En niemand wordt gedwongen om bij McDonald’s te gaan eten. In vele landen blijkt de groei van de welvaart trouwens gepaard te gaan met een opbloei van regionale culturen.

De samenhang tussen globalisering en de vernietiging van milieu is twijfelachtig. Het spreekt vanzelf dat grotere welvaart als gevolg van globalisering gepaard gaat met een intensiever gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Maar met goed milieubeleid kan voorkomen worden dat daarbij kritische grenzen worden overschreden. Volgens de Amerikaanse econoom Paul Krugman hebben de meest saillante gevallen van milieuvernietiging niets met globalisering of met de activiteiten van multinationale ondernemingen te maken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ecologische schade van de olie- en gaswinning in Rusland, Tsjernobyl, de bosbranden in Indonesië, en de gesubsidieerde vernietiging van het regenwoud in het Amazone-gebied, die een aanvang nam als onderdeel van een importsubstitutiestrategie van Brazilië. Volgens Krugman biedt de integratie van de wereldeconomie, waarbij er internationaal een zeker toezicht plaatsvindt op het milieubeleid van landen, per saldo een betere garantie voorverantwoord milieubeheer.

Ook het verwijt dat globalisering zou leiden tot toenemende inkomensongelijkheid blijkt niet steekhoudend. Wat betreft de inkomensverhoudingen binnen landen wijzen David Dollar en Aart Kraay er in een recent verschenen rapport van de Wereldbank op dat alle inkomenscategorieën in de ontwikkelingslanden evenveel profiteren van economische groei. Tot dusver werd vaak aangenomen dat eerst de rijken zouden profiteren van economische groei en daaarna pas de armen (het zogenoemde ‘trickle down’-effect). Uit het Wereldbank rapport blijkt echter dat dit niet het geval is. Ook de armen profiteren onmiddellijk van de hogere groei.

Bedreigt globalisering de verzorgingsstaat? De Britse politicoloog John Gay bijvoorbeeld beschouwt de neergang – zoals hij dat noemt – van de verzorgingsstaat als een direct gevolg van de globalisering. Toch lijkt dit weinig aannemelijk. Kleinere landen, zoals Denemarken en Nederland, zijn voor hun welvaart altijd, al afhankelijk geweest van het buitenland. Als globalisering werkelijk een doorslaggevende factor zou zijn bij de neergang van de verzorgingsstaat, dan zou dat toch in deze landen bij uitstek zichtbaar moeten zijn. En dat blijkt niet het geval. Integendeel, ondanks toenemende globalisering gaat het hen economisch voor de wind, terwijl hun verzorgingsstaten nog steeds tot de meest genereuze ter wereld behoren. Dat duidt erop dat ook bij globalisering landen aanzienlijke politieke en economische speelruimte hebben om hun sociale verzekeringssystemen naar eigen keuze in te richten.

Kortom, de kritiek op globalisering snijdt geen hout. Per saldo levert globalisering grote winst op. Maar dat vereist wel flankerend beleid van overheden, in het bijzonder wat betreft de versterking van het institutionele kader, waarvoor organisaties als de WTO en het IMF verantwoordelijk zijn. Deze organisaties verdienen dan ook krachtige politieke steun.Vooral wat de WTO betreft laten de belangrijkste spelers, de VS en de Europese Unie, het momenteel echter afweten. Zij laten hun oren hangen naar interne protectionistische krachten.

De ineenstorting van het communisme met zijn centrale planeconomie wordt wel gezien als een overwinning van de liberale markteconomie. Te oordelen naar wat zich thans in de WTO afspeelt, lijken de strijders oververmoeid.

Drs Hans H.J. Labohm is als gastonderzoeker aan het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael verbonden.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in: Het Financieele Dagblad, 26 juli 2000