Dr. Nico Apeldoorn is neerlandicus en werkzaam als docent aan de Small Business School van de Hogeschool Haarlem. Onderstaand artikel is gebaseerd op de zijn lezing tijdens het Libertarische Trefpunt van 12 september jl. te Rotterdam.

Inleiding

Kinderen zijn een ramp voor maatschappijblauwdrukkers. Ze zorgen dat er steeds van alles moet veranderen, en dat is toch eigenlijk storend. Dat geldt natuurlijk ook voor vijanden en andersdenkenden, maar die kun je nog buitensluiten. Kinderen niet, die zijn de vijfde colonne zelf.

In zijn hoofdstuk ‘Demoktesis’ van ‘Anarchy, State and Utopia’ (1974:74) beschrijft Nozick een paar scenario’s die vanuit een minimale staat kunnen leiden tot onze democratische staat of iets nog totalitairders. In al die gevallen ging het mis doordat ofwel kinderen toegestaan werd iets heel anders te gaan doen dan de zo libertarische burgers zelf wensten, ofwel ze werden min of meer (dus helemaal) gedwongen zich aan te passen of aan te sluiten aan het libertarische scenario. Hayek heeft ons er al zo lang op gewezen: de samenleving is niet maakbaar, en dat geldt ook voor libertarisch te noemen samenlevingen. Kinderen zijn eigenlijk heel libertarisch: ze brengen Hayek dagelijks in praktijk. Het zal u duidelijk zijn dat ze voor hun ondermijnende status wel een prijs moeten betalen, want macht hebben ze niet. De prijs is opvoeding en onderwijs. Die prijs is hoog, zoals we nog zullen zien.

Het aardige van het libertarisme is dat er niet zoiets is als een libertarische opvoeding of een libertarisch onderwijs. Er zijn namelijk heel veel totaal verschillende vormen van opvoeding en onderwijs denkbaar die dwang uitsluiten: afhankelijk van de leerstijl en het karakter van de kinderen, afhankelijk van de financiën en het cultuurpatroon van de ouders, afhankelijk van beschikbare onderwijsbemanning, afhankelijk van het uiteindelijk beoogde beroepsprofiel. Toch is het nuttig dat libertarisch geïnspireerde studies op dit gebied verschijnen. Er is weer ruimte voor; nu de tijdgeest vriendelijk is voor de vrije markt, wordt het werk van wat libertariërs vroeger in hun vrije tijd deden, gedaan door vakmensen van velerlei disciplines. De berekeningen van Fred Dekkers uit 1975 worden nu overgedaan door voormalig socialistische coryfeeën aan allerlei universiteiten. We hoeven zelf niet meer te overreden; wij kunnen weer gaan inspireren. Kortom, de handen zijn weer vrij voor het invullen van libertarische perspectieven. Op het gebied van opvoeding en onderwijs is nog heel veel te doen.

In de titel staat een formule: opvoeding + onderwijs = ongeduld. Volgens Cicero word je, als ongeduld de overhand krijgt; niet wat je kunt worden. Ongeduld is contraproductief.

Ik heb het vermoeden dat opvoeding en onderwijs je niet brengen waar je zou willen uitkomen, dat ongeduld de enige redelijke, zij het contraproductieve reactie is, althans van een zelfstandig ingesteld kind dat de aanpassingsdrang heeft weten te weerstaan. Het betoog is als volgt opgebouwd: eerst zal ik ingaan op de rechten van het kind: de problemen, de rechtsfilosofische achtergrond, de pedagogische voorgeschiedenis, en een uitweg uit de problemen. De belangrijkste inspiratie komt van Frank van Dun,Lea Dasberg en Peter Breggin. In het tweede deel van mijn betoog zal ik aan de hand van de beroemde Onderwijsenquête van NRC Handelsblad van 16 januari 1992 problemen in het onderwijs signaleren, en ik zal een antwoord formuleren op de belangrijkste vraag uit die enquête, een vraag die helaas niet is gesteld. Maar laat ik uw geduld niet langer op de proef stellen.

1. Opvoeding

1.1 kind en onrecht

Kinderen hebben niets te vertellen.

In ‘The state, obedience training, and young rebels: in defence of youth rights’, Libertarian Alliance 1986) wijst Ken Schoolland ons erop dat kinderen voor de wet in Amerika bijna rechteloos zijn. Wetten die verwijzen naar leeftijd zouden moeten worden afgeschaft. Voorbeelden: bemoeienis met adoptie, met de keuze van de voogd tegen de wil van het kind in, leerplicht, mensenrechten in jeugdgevangenissen en jeugdgekkenhuizen. Zouden kinderen echt eerst stemrecht moeten hebben voor ze als mens worden herkend?

De verhalen over de Kindergoelag in Zweden doen de haren te berge rijzen.

De Nederlandse situatie is wat kleinschaliger; psychiatrische jeugdinstellingen (het geval Venema!), het medisch dagverblijf De Bolderkar in Rotterdam, het hele complex van adoptie en kinderrechters, weeshuizen en fasehuizen. Er hoeft niet altijd een bloederige ramp te zijn: vanwege een dossiermisverstand tussen psychiater en kinderrechter mist een weeskind twee maanden onderwijs in groep 3, het kind mag niet over naar groep 4, een medisch-pedagogische medewerkster constateert een onvoldoende begripsvorming (ze weet niet dat het kind twee maanden school gemist heeft), en ze adviseert formeel de LOM-school. Wat kan het kind doen? Zoiets is schering en inslag als je ambtenaar-ouders hebt.

Of wat een paar weken geleden in de buurt van Alkmaar speelde: een pleeggezin dat uitsluitend uit was op de fl. 15,80 per dag die een pleegkind opbrengt, stuurde het kind ’s morgens in vodden de straat op en liet het kind ’s avonds weer binnen; eten en dergelijke schooide het kind bij de buurtbewoners, die uiteindelijk – na lange tijd – aan de bel trokken; ik waag te betwijfelen of deze herrezen Kruimeltje de terugkeer in het weeshuis als een verbetering ervaren heeft. En als een kind dan eens aan goeie mensen wordt uitbesteed, dan zitten die drie jaar met de angst om in het kind te investeren omdat de instanties het kind zonder enige reden in die termijn weer weg kunnen halen.

Het is bar en boos als je in handen komt van de professionele kinderzorg zonder gesteund te zijn door normale ouders. Er is ook een Nederlandse Kindergoelag.

Maar laten we niet denken dat het allemaal direct aan de staat ligt!

In zijn boek ‘The psychology of freedom’ (1980) schrijft de psychiater Peter Breggin (hfdst 11) dat véél patiënten een vreselijke jeugd hadden.Ouders zijn oppermachtig en we weten dat macht corrumpeert. Het ouderschap vereist dan ook een enorme hoeveelheid zelfbeheersing. Maar machtsmisbruik komt op grote schaal voor en de daders zijn nauwelijks aansprakelijk te stellen, of ze moeten het wel heel bont maken (en dan nog!). Kind zijn lijkt wel beheerst te worden door de vraag: hoe overleef ik deze totalitaire situatie? Velen moeten onder het juk door van de onderdrukking. Het ergst is dat deze onderdrukking bij de mensen algemeen geaccepteerd is: ze is zelfs voorbeeldsituatie vóór andere onderdrukkingsvormen: Vadertje Staat, Papa Doe en vadertje Stalin.

Breggin noemt als technieken van ouderonderdrukking: o.a.

1. fysiek geweld, bedreigingen

2. het kind de schuld geven van al dan niet gefingeerd moederlijk lijden

3. terugtrekking ouderliefde

4. overdreven bang maken voor gevaren buiten

5. kinderen opzetten tegen elkaar en hun vrienden

Voor kinderen is het allemaal nog veel erger dan voor slaven, gevangenen en patiënten omdat ze fysiek en geestelijk nog niet rijp zijn. En op wie moeten kinderen een beroep doet als het mislukt? Er is geen drukkingsgroep van ex-kinderen! Laten we dan zelf maar naar de rechten van het kind kijken.

1.2 kind en recht

In zijn boek ‘Het Fundamenteel Rechtsbeginsel’ – “leder het zijne!” – bespreekt Van Dun kort de rechtsfilosofische status van ouders en kinderen ten opzichte van elkaar, in het kader van beschikkingsrecht en verlating.

Bij sluikgestort chemisch afval gaat het zo: je hebt het ‘verlaten’: je beschikkingsrecht ben je kwijt, maar je aansprakelijkheid blijft bestaan totdat er een nieuwe toe-eigening plaats heeft.

Als kinderen geboren worden, is er ook sprake van verlating, namelijk door de ouders. Zo zijn kinderen soevereine rechtssubjecten; ze zijn geen eigendom van de ouders. Ouders zijn wel verantwoordelijk voor ze, zolang de kinderen hun niet van die verantwoordelijkheid hebben ontslagen. Ouders kunnen zich niet eenzijdig aan die aansprakelijkheid onttrekken, inzoverre hebben kinderen in zekere zin ‘recht op’ hun ouders.

Toch is het, en Breggin wijst daarop, voor ouders relatief gemakkelijk om van hun kinderen af te komen: opname in een instituut voor geestelijk gehandicapten bij voorbeeld, of – maar dan blijven de kinderen wel thuis, – door zich totaal van hen af te sluiten. Voor kinderen is het heel moeilijk om van hun ouders af te komen. Weglopen is nagenoeg onmogelijk tot ze tieners zijn; andere mensen mogen ze niet opnemen, het zijn ‘fugitives from the law’.

Kortom, de situatie is sterk ten nadele van de kinderen, als we de feitelijke omstandigheden met de rechtsfilosofische uitgangspunten vergelijken. Alvorens echter de voor de hand liggende conclusie te formuleren, zou ik graag eerst met u nagaan of er geen goede verklaring of misschien zelfs een oorzaak voor gevonden kan worden in de pedagogische voorgeschiedenis. Misschien moeten de kinderen eigenlijk nog van geluk spreken!

1.3 onrecht als neveneffect

In haar boek ‘Grootbrengen door kleinhouden als historisch verschijnsel’ laat Lea Dasberg, in navolging van Philippe Ariès (L’ enfant et la vie familiale sous l’ ancien régime, 1960), zien hoe men in het verleden tegen het kind heeft aangekeken:

Tot zeg 1750 zijn kinderen kleine volwassenen; alleen het volwassen referentiekader bestaat. De puberteit bestaat niet. En pedagogen richten zich op wat kinderen moeten kunnen, en dat is gelijk aan wat de maatschappij eist.

Na 1750, te beginnen met de hoogste standen, werden kinderen in een aparte wereld gestopt, dank zij de opkomst van school en gezin (Rousseau b.v. betoogt in zijn ‘Emile ou de l’éducation’ uit 1762 dat de opvoeding moet zijn afgestemd op de eigenschappen van het kind. In zijn kindertijd krijgt het kind voornamelijk problemen voorgeschoteld in het perspectief van noodzaak en nut. Pas in zijn adolescentieperiode kan het kind de grote vragen, over ‘moraal’ en ‘staat’, zelf aan; Aristoteles vond dat trouwens ook). Deze aparte kinderwereld noemt Dasberg “jeugdland”. Voor kinderen gelden aparte normen, ze worden weggehouden van de werkelijkheid, Als de confrontatie met de werkelijkheid er dan toch van moet komen.zijn de problemen groot: de puberteit. De pedagogen richten zich kennelijk naar wat kinderen willen kunnen. Deze periode duurde in Nederland tot 1940. Voor de heffe des volks is deze periode nooit aangebroken, overigens, of het moet nu zijn.

En daarna is er oorlog, bezetting, honger, onderduiking, werkloosheid en ietsje later televisie: kinderen staan weer midden in het leven. Jongeren hebben volwassen ervaringen, maar dank zij opvoeding en onderwijs worden die kinderlijk verwerkt. Deze periode loopt volgens Dasberg uit op integratie van kind en maatschappij (volwassenen en kinderen zijn beiden mensen). Het verschil kind/volwassene is slechts gradueel. De maatschappij stelt nu weer eisen aan het kind, voorzover men natuurlijk nog op het kind zit te wachten.

Jeugdland ontstond in het kielzog van gezin en school; we hoeven niet te pleiten voor de afschaffing van deze beide instellingen om het kind weer vrij te maken. In de eerste plaats zijn zulke processen niet omkeerbaar, bovendien is onze samenleving toch wat complexer en massaler dan die van 800 jaar geleden, en tenslotte hebben school en gezin in ander verband ook veel positieve kanten. Maar we maken ons misschien druk om niets; het afschaffen van school en gezin gaat vanzelf al: normale gezinnen zijn steeds moeilijker te vinden, en voor de school is spijbelen een gebruikelijk geworden alternatief. Met de integratie van het kind in de volwassen wereld zit het op termijn dus wel goed. Kinderen worden zelf al steeds volwassenen

De tegenstelling tussen een opvoeding waarbij de wens van het kind centraal staat en een opvoeding waarbij de ouders zich uitsluitend verantwoordelijk weten voor het eindresultaat van hun opvoeding, ofwel tussen romantisch of cynisch, moeten we wel relativeren. Ook hier geldt de communicatieformule E=KxA, dat wil zeggen dat het uiteindelijke effect van de opvoeding nul is als ofwel de acceptatie van de opvoeding door de kinderen nul is (zoals in het geval van een harde, eerlijke, cynische opvoeding), ofwel als de adequate voorbereiding op de volwassen toekomst, de kwaliteit dus, nul is (zoals in het geval van dom houden, klein houden plus verwennen). De opvoeding is natuurlijk een moeizaam compromis waarbij de opvoeder rekening houdt met de aard en het karakter van de kinderen, met eigen aard, omstandigheden en mogelijkheden.

1.4 de uitweg

De situatie van het kind is zorgelijk:

*als hij in handen van de staatszorg valt, zal de uiteindelijke kwaliteit van zijn leven drastisch lager zijn dan in de vrije sector. Terugtrekking van de staat uit deze sector is aangewezen: weg met de kinderrechters en de willekeurinstanties die daaromheen hangen.

*ten opzichte van ouders is zijn positie zwakker dan die van slaaf. En macht corrumpeert. Eigenlijk moet er een soort onderhandelingssituatie ontstaan die de nefaste invloed van de macht in het gezin neutraliseert.

*kinderen kunnen niet eenzijdig van hun ouders afkomen; terwijl het voor ouders eventueel wel mogelijk is eenzijdig van hun kinderen af te komen. Eigenlijk zou dit andersom moeten zijn.

*er is een trend naar steeds volwassener kinderen.

Uit deze laatste drie overwegingen kan mijns inziens slechts volgen dat kinderen het recht moeten terugkrijgen om weg te lopen (zonder dat de staat ze terugbrengt) naar een gezin waar ze hun positie kunnen verbeteren. Breggin formuleert het aldus: Iedere ouder moet zijn of haar kinderen een goed thuis bieden of het risico lopen ze kwijt te raken aan een beter alternatief (ibid., 184). Op grond van het weglooprecht kunnen kinderen natuurlijk ook weglopen uit de almachtige staatskinderinstituten.

Deze uitweg kent natuurlijk wat uitvoeringsproblemen:

– de kinderen kennen de wereld niet voldoende om uit alternatieven te kiezen,

– de kinderen zullen eerder bij de mensen blijven aan wie ze jarenlang gehecht zijn, banden des bloeds zijn sterk;

– onderdrukking kan zelfonderdrukking hebben opgeroepen, dus blijven de kinderen toch.

De bedoeling van de wegloopuitweg is gelukkig ook niet dat kinderen om futiele redenen zullen besluiten te verkassen. Het doel is het effect op de ouders: zij zijn hun machtspositie grotendeels kwijt omdat de kinderen nu een alternatief hebben, hoe theoretisch zo’n alternatief ook is. Zij zullen daardoor betere ouders worden.

Er zal een run ontstaan op fantastische boekjes als van Frances Kendall, ‘Super parents, super children. How to raise happy, independent and confident children’ 1983. Een vooral praktisch boek. Ouders moeten volgens haar inzien dat zowel ouders als kinderen rechten hebben, en dat ze kunnen leven in wederzijds respecten vrijheid.

Misschien zullen pedagogische cursussen als paddestoelen opschieten: de kwaliteit van het ouderschap zal in ieder geval met sprongen vooruit gaan. En de kinderen hoeven zich niet méér klein te houden.

2. de school en de macht

De libertarische literatuur over onderwijs gaat voornamelijk over de vrijheid van schoolinrichting en schoolkeuze. Er is inderdaad een leerplicht, en de staat bemoeit zich verregaand met het onderwijs, maar de kinderen zijn hier tenminste niet verplicht gemeente-, provincie- of rijksscholen te bezoeken.Inhoudelijk bestaat er wel enige vrijheid voor de onderwijsinstellingen.

Er is veel op aan te merken:

– de instroombeperkingen die allerlei vooral medische beroepen zo elitair maken, doen lange wachttijden ontstaan; oogheelkunde!

– studiefinanciering en OV-jaarkaart hebben in Nederland tot een ongeëvenaarde bureaucratie geleid: keer op keer moeten dikke pakken papier worden ingevuld die vergezeld gaan van ontoegankelijke bijlagen. Vergeleken daarmee zijn belastingaangifteformulieren een peulenschil.

– de dynamiek van door de staat gefinancierde instellingen van hoger en middelbaar onderwijs is gering vergeleken met soortgelijke cursussen die op de vrije markt worden aangeboden. Met het personeel van nu, met de know-how van nu, met de faciliteiten van nu en met de studenten van nu kan oneindig veel meer gedaan worden.

Maar ja,

– de richtlijnen van het Ministerie uit Zoetermeer zijn legio: als je als instelling al relatief vrij bent, dan wordt het gebruikmaken van die vrijheid door het ministerie gestraft met extra aandacht in de vorm van extra visitatiecommissies e.d.

– de instellingen zelf zijn door fusiegolven (in het hoger beroepsonderwijs maar het gaat nu ook het middelbaar onderwijs overspoelen in het kader van de basisvorming) onbestuurbaar geworden, wat zich uit in de aanwerving van enorm veel overtollig personeel, ter ondersteuning van overtollige taken. Als er af en toe al eens iets bekend wordt over de financiële resultaten, dan zijn dat vaak minidramaatjes,

– een groot percentage van de docenten in het middelbaar onderwijs (veel groter dan in het buitenland) is al voor zijn vijftigste afgebrand. Dit is mede te wijten aan de overbelasting, hét grote verschil met het buitenland. De terugkoppeling naar personeelsbeleidbepalend Zoetermeer is er niet.

– de kwaliteit van het onderwijs is ook niet bijzonder goed: de variatie in werkvormen is gering, en door het overdreven grote aantal contacturen wordt de meeste creativiteit bij de scholieren deskundig uitgeschakeld.

– het leerplichtprobleem, namelijk dat ouders gedwongen worden hun kinderen naar een school te sturen, is in Nederland niet meer zo prangend. De dwang bestaat al zo lang dat de werkelijkheid hem ingekapseld heeft en tot fossiel gemaakt. De leerplicht in Nederland is een papieren tijger: de scholen hebben zich al zo aan de wensen van ouders en kinderen aangepast dat van dwang eigenlijk geen sprake meer is.

– de vrijheid van schoolkeuze in Nederland is maar een erg relatieve bescherming tegen overdreven staatsbemoeienis. In veel, vooral kleinere, plaatsen zijn er pacificatieafspraken tussen de verschillende soorten onderwijs, die onderling – heel veilig – afgesproken hebben elkaar niet te zullen beconcurreren op kwaliteit.

De lijst van ergernissen is veel langer, en u en ik kunnen er nog heel veel bij bedenken. Het is echter aardiger om naar wat grootschalig onderzoek te verwijzen, en wel naar de grote onderwijs-enquête waarvan NRC-Handelsblad op 16 januari 1992 de uitslag publiceerde. Het aantal deelnemers bedroeg 6.877. De meest opvallende resultaten:

1. Velen vinden dat de invloed van de gemeenten op de openbare basisscholen moet verminderen. Mijn toelichting: de terreur van de dorpswethouder voor onderwijs is waarschijnlijk niet eens de belangrijkste oorzaak: In sommige plaatsen hebben B&W als schoolbestuur een geheime agenda: bijvoorbeeld de kas van het gemeentelijk grondbedrijf

2. Een grote meerderheid vindt dat het bevoegd gezag in een instelling van openbaar onderwijs niet langer de gemeente moet zijn maar een bestuur bestaande uit ouders en externe deskundigen.

3. Een overgrote meerderheid oordeelde uiterst negatief over het onderwijsbeleid: dat volgens 83% gekenmerkt werd door telkens nieuwe ideeën lanceren en deze vervolgens weer te laten vallen.

4. 80% (in dit geval antwoordden alleen de leraren) was van oordeel dat de Zoetermeerse grilligheid de belangrijkste oorzaak was van de extra werkdruk in het onderwijs.

5. Bijna niemand wil zijn kind naar een grote (2000) scholengemeenschap of een grote (400) basisschool sturen, ondanks de door Zoetermeer beloofde – maar door bijna niemand geloofde – grotere mogelijkheden voor de leerlingen. (En toch komt er een nieuwe fusiegolf in het middelbaar onderwijs op gang.)

Uit de gehele enquête valt op te maken dat men in Nederland tamelijk tevreden is over de meeste onderwijsaspecten, behalve nu juist over wat de gemeente en het rijk ons aandoen. De krant vroeg met zoveel woorden om het bevoegd gezag van een openbare school over te geven aan ouders+deskundigen, en de positieve respons was enorm: 61 %.

Maar de andere belangrijke vraag, die parallel loopt aan wat er op gemeenteniveau speelt, is niet gesteld: moet het onderwijs niet van Zoetermeer worden verlost, van de stokpaarden van bewindslieden? Zij zijn een soort superwethouders van onderwijs. Zou op deze vraag wellicht ook 83% zijn gescoord, net als op de vraag over het onderwijsbeleid? Ik vermoed dat deze schatting er niet ver naast is.

Waar het om gaat is dat een grote meerderheid zich aftekent voor privatisering van het onderwijs in Nederland. Dat kan in allerlei stappen gerealiseerd worden:

– eerst openbare onderwijsinstellingen ombouwen tot vrije onafhankelijke scholen en instituten,

– dan in vijfjaar üjd een totale privatisering. Maar de inhoudelijke privatisering op rijks- en gemeenteniveau is het belangrijkst.

Wat mij betreft blijven ze al die deskundigen in Zoetermeer gewoon doorbetalen, als die maar niets meer doen. Als ze zich maar verder nergens meer mee bemoeien.

Het onderwijs zelf loopt redelijk goed; de privatisering elimineert de ergste misstanden; de privatisering geeft ruimte aan een nieuwe dynamiek.

3 Conclusie

Wij zijn deze toespraak begonnen met de verwachting dat opvoeding + onderwijs = ongeduld zou zijn. De opvoeding van veel kinderen zou veel beter worden als kinderen het recht hadden op te stappen en voor andere ouders te opteren.

Een kind dat ook nog mens mag zijn, hoeft niet ongeduldig te zijn, hij kan meer bereiken.

De kinderen van nu zijn meer volwassen Bij middelbare scholieren hebben de onverschilligheid en de afkeer van presteren van een decennium geleden plaats gemaakt voor berekend studeren: met zo min mogelijk moeite een zo goed mogelijk resultaat behalen. Waar het om gaat, is het papiertje. Bijna volwassen cynisme, zo te zien, rijp voor een opvoeding die hun in hun waarde laat. Rijp ook voor onderwijs dat niet gedicteerd wordt door dorpswethouders op rijks- en gemeenteniveau.

De grote meerderheid in Nederland vindt dat de grootste problemen in het onderwijs de gemeente en het rijk zelf zijn. Als die hinderpalen voor dynamisch onderwijs weggeprivatiseerd zijn, met hoeveel meer elan komen de kinderen dan van school?

Als we daar enthousiast aan gaan werken, dan ontstaat er een vorm van ongeduld die ons niet, zoals Cicero aangaf, van het doel afhoudt, maar ons er sneller heen voert.

Dankzij een nieuwe opvoeding, dankzij een nieuw onderwijs.